meubel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • meu·bel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stuk huisraad’ voor het eerst aangetroffen in 1652 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord meubel meubelen
meubels
verkleinwoord meubeltje meubeltjes

Zelfstandig naamwoord

meubel o

  1. een voorwerp dat behoort tot de inrichting van een kamer, zoals een bank, stoel, tafel, kast, bed et cetera
    • Er stonden zo veel meubels in de winkel dat hij niet wist welke hij moest uitzoeken. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord meubel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
meubelen

meubel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meubelen
    • Ik meubel. 
  2. gebiedende wijs van meubelen
    • Meubel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meubelen
    • Meubel je? 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.