game

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • game
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘deel van een set in tennispartij’ voor het eerst aangetroffen in 1903 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord game games
verkleinwoord gamepje gamepjes

Zelfstandig naamwoord

game m

  1. (sport) een onderdeel van een wedstrijd
    • Diegene die de meeste games wint, is doorgaans de winnaar van de wedstrijd. 
  1. een videospel
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
gamen

game

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gamen
    • Ik game. 
  2. gebiedende wijs van gamen
    • Game! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gamen
    • Game je? 
  4. aanvoegende wijs van gamen

Gangbaarheid

  • Het woord game staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
Naar frequentie 487
enkelvoud meervoud
game games

Zelfstandig naamwoord

[A] game

  1. game
  2. match
  3. potje
  4. spel, spelletje
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
game -

Zelfstandig naamwoord

[B] game

  1. wild
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.