spil
Nederlands
Woordafbreking
- spil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spil | spillen |
verkleinwoord | spilletje | spilletjes |
Zelfstandig naamwoord
spil
- o (scheepvaart) een kaapstander
- Als zware spil was de toen normale horizontale ankerspil op het voorschip gebruikelijk.
- v/m de as waar iets rond draait
- v/m overdrachtelijk: de persoon die een centrale plaats inneemt
- Deze sutra stelt dat de vrouw de spil, de belangrijkste regulerende kracht is in het gezin.
- (voetbal) middenvoor
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een kaapstaander
2. de as waar iets rond draait
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spillen |
spil
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spillen
- Ik spil.
- gebiedende wijs van spillen
- Spil!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spillen
- Spil je?
Verwijzingen
Gangbaarheid
- Het woord spil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spil' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Deens
Woordafbreking
- spil
Naar frequentie | 83008 |
---|
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.