enkelspel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • en·kel·spel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord enkelspel enkelspellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

enkelspel o

  1. (sport) bij tennis en tafeltennis als één persoon tegen één persoon speelt
    • Krajicek kwam in februari voor het laatst in actie, tijdens de confrontatie met Wit-Rusland in de kwartfinales van de Fed Cup. Ze verloor toen haar beide enkelspelen, waardoor Oranje kansloos was (4-1). De tennissters moeten tegen Slowakije een langer verblijf in de wereldgroep afdwingen. [1] 
    • Ik moest in 2001 kiezen tussen de routinier Jan Siemerink en de jonge Raemon Sluiter voor het enkelspel tegen Juan Carlos Ferrero, die later Roland Garros zou winnen en de nummer 1 van de wereld werd. Leeftijd en ervaring telden niet, de vraag was wie de meeste kans had om Ferrero te verslaan.[2]  
Synoniemen
Hyponiemen
  • damesenkel, herenenkel
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord enkelspel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. NRC Dennis Meinema 8 april 2017
  2. Volkskrant Robèrt Misset Bart Vlietstra 28 maart 2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.