puzzel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: puzzel (hulp, bestand)
- Geluid: puzzel (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /pʏzɔl/, /pyzɔl/
- (Limburg): /pyzəl/
Woordafbreking
- puz·zel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘raadsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1895 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | puzzel | puzzels |
verkleinwoord | puzzeltje | puzzeltjes |
Zelfstandig naamwoord
puzzel m
- (spel) een raadsel of moeilijke opgave die men als tijdverdrijf probeert op te lossen
- Hij heeft al veertien puzzels gemaakt uit dat puzzelboekje.
- (figuurlijk) een moeilijkheid om iets op te lossen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- puzzelaar, puzzelboek, puzzelen, puzzelkubus, puzzelprijs, puzzelredacteur, puzzelrit, puzzelspel, puzzeltheek, puzzeltocht, puzzelwoordenboek
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een raadsel of moeilijke opgave die men als tijdverdrijf probeert op te lossen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
puzzelen |
puzzel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puzzelen
- Ik puzzel.
- gebiedende wijs van puzzelen
- Puzzel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puzzelen
- Puzzel je?
Gangbaarheid
- Het woord puzzel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'puzzel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.