teamspel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • team·spel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord teamspel teamspellen
verkleinwoord teamspelletje teamspelletjes

Zelfstandig naamwoord

teamspel

  1. een spel waar een groep samenwerkende spelers een andere groep probeert te verslaan
    • Dat technologie kinderen niet alleen binnenhoudt, bewijst Picoo. Het Eindhovense bedrijf heeft een set van vier gadgets waarmee ze samen buiten spelletjes kunnen spelen. Met licht, geluid en slimme sensoren voegt Picoo een nieuwe dimensie toe. Zo wordt tikkertje het teamspel TrilTikkertje en wordt verstoppertje MollenManiat.[1] 
  1. het spel dat teams met elkaar spelen
    • Mads Pedersen heeft de derde etappe in de Ronde van Denemarken gewonnen. De Deen van Trek-Segafredo maakte het teamspel, met een hoofdrol voor ploeggenoot Jasper Stuyven, knap af.[2] 
  1. het als één team spelen
    • Een bron heeft aan het Engelse tabloid vertelt dat veel spelers zich net 'schooljongens'voelden. ,,Van Gaal is na de gesprekken wat losser en je ziet een duidelijke verbetering in het teamspel."[3] 
    • Çounterterrorisme is een teamspel, en de EU is daarvoor het beste raamwerk.[4] 

Gangbaarheid

  • Het woord 'teamspel' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. de Telegraaf TOKE BEERENS 29 jan. 2018
  2. Tubantia Sjors Tanis 14-SEPTEMBER-2017
  3. Tubantia 12-JANUARI-2017
  4. Tubantia 10-JANUARI-2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.