raadsheer
Nederlands
Woordafbreking
- raads·heer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van raad zn en heer zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | raadsheer | raadsheren |
verkleinwoord | raadsheertje | raadsheertjes |
Zelfstandig naamwoord
raadsheer m
- (beroep) iemand die advies geeft
- (regering) een adviseur of lid van een adviescollege van een vorst
- (juridisch) in Nederland: een rechter van het gerechtshof of de Hoge Raad; in België een rechter van het Hof van beroep of het Hof van Verbreking (cassatie)
- (schaak) een schaakstuk dat alleen in diagonalen wordt verzet
- Na de witte raadsheer is nu ook de zwarte geslagen.
- (dierkunde) een duivenras
Hyperoniemen
- [4] schaakstuk
- [5] duif, vogel
Afgeleide begrippen
- raadsheerschap
Verwante begrippen
- [1] advocaat, raadsman
- [4] dame, koning, koningin, paard, pion, toren
- [5] duivenhouder, duivenras, pauwstaart, sierduif
Vertalingen
2. adviseur van een vorst
3. lid van gerechtshof, Hoge Raad
Gangbaarheid
- Het woord raadsheer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'raadsheer' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.