koning
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: koning (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈkonɪŋ/, /ˈkoʊ̯nɪŋ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈkoːnɪŋ/
Woordafbreking
- ko·ning
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘regerend vorst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koning | koningen |
verkleinwoord | koninkje | koninkjes |
Zelfstandig naamwoord
koning m
- (regering)(adel) het mannelijk hoofd van een koninkrijk
- een speelkaart waarvan de waarde meestal tussen die van de vrouw en de aas ligt
- (schaak) het stuk dat, wanneer het verslagen wordt, tot direct verlies leidt
- iemand die met koningschieten de laatste van de boom schiet
Synoniemen
- (kaartspel) heer
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
De klant is koning.
In het land der blinden is eenoog koning.
|
Vertalingen
1. het mannelijk hoofd van een koninkrijk
|
|
2. speelkaart waarvan de waarde meestal tussen die van de vrouw en de aas ligt
Gangbaarheid
- Het woord koning staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'koning' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Afrikaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.