koning

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  koning    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈkonɪŋ/, /ˈkoʊ̯nɪŋ/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈkoːnɪŋ/
Woordafbreking
  • ko·ning
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘regerend vorst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord koning koningen
verkleinwoord koninkje koninkjes

Zelfstandig naamwoord

koning m

  1. (regering)(adel) het mannelijk hoofd van een koninkrijk
  2. een speelkaart waarvan de waarde meestal tussen die van de vrouw en de aas ligt
  3. (schaak) het stuk dat, wanneer het verslagen wordt, tot direct verlies leidt
  4. iemand die met koningschieten de laatste van de boom schiet
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord koning staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord koning konings

Zelfstandig naamwoord

koning

  1. koning
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.