loper
![](../I/m/Chess_bishop_0970.jpg)
[4] Een witte loper
]
![](../I/m/Palette_with_tools1.jpg)
[7] Een wrijfplaat met loper voor het fijnwrijven het pigment
Nederlands
Woordafbreking
- lo·per
Zelfstandig naamwoord
loper m
- iemand die loopt:
- Wie de 10 km niet in circa 60 minuten kan lopen, wordt als beginnende loper beschouwd.
- een sleutel waarmee een hele serie verschillende sloten geopend kunnen worden
- een woord dat weliswaar in elke zin past, maar weinig zegt; passe-partout(woord)
- (schaak) een schaakstuk dat zich slechts diagonaal verplaatsen mag
- een langgerekt stuk vloerbedekking:
- De rode loper voor iemand uitrollen.
- een tafelkleed dat als een strook op de tafel wordt gelegd
- (gereedschap) een stuk gereedschap waarmee stoffen op een wrijfplaat fijngewreven worden
- Voor het maken verf wrijf je met een loper het pigment fijn.
Synoniemen
- [2] moedersleutel
- [4] raadsheer
Verwante begrippen
- [7] wrijfplaat
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- loperpaar
Vertalingen
2. een sleutel waarmee een hele serie verschillende sloten geopend kunnen worden
4. een schaakstuk dat zich slechts diagonaal verplaatsen mag
Gangbaarheid
- Het woord loper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'loper' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.