laag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  laag    (hulp, bestand)
  • IPA: /lax/
Woordafbreking
  • laag
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘hoeveelheid die ergens tussen of boven ligt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
  • In de betekenis van ‘hinderlaag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • In de betekenis van ‘niet hoog’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord laag lagen
verkleinwoord laagje laagjes

Zelfstandig naamwoord

laag v/m

  1. iets dat zich in twee richtingen uitstrekt maar in de derde een beperkte dikte heeft
    • Deze laag bevat opvallend veel iridium, dankzij de meteorietinslag van 65 miljoen jaar geleden. 
  1. (sociologie) sociale klasse
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen laaglagerlaagst
verbogen lagelagerelaagste
partitief laagslagers-

Bijvoeglijk naamwoord

laag

  1. fysiek niet ver boven iets anders zijn
  2. niet vergevorderd zijn in een rangorde of volgorde
  3. (geluid) met een klein aantal trillingen per tijdseenheid
  4. met een beperkt aanzien
  5. gemeen
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord laag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
  • IPA: /lɑːχ/
enkelvoud meervoud
naamwoord laag lae

Zelfstandig naamwoord

laag

  1. laag
stellend attributiefvergrotend overtreffend
laaglaelaerlaagste

Bijvoeglijk naamwoord

laag

  1. laag
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.