infaam
Nederlands
Woordafbreking
- in·faam
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schandelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1542 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | infaam | infamer | infaamst |
verbogen | infame | infamere | infaamste |
partitief | infaams | infamers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
infaam
- eerloos, snood; schandelijk
Bijwoord
infaam
- bijwoord van graad
- Die plaatjes zijn infaam slecht getekend.
Gangbaarheid
- Het woord infaam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'infaam' herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.