gemeen
Nederlands
Woordafbreking
- ge·meen
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gemeen | gemener | gemeenst |
verbogen | gemene | gemenere | gemeenste |
partitief | gemeens | gemeners | - |
Bijvoeglijk naamwoord
gemeen
- beneden de gordel, buiten alle regels
- Hij gaf hem een gemene trap.
- gemeenschappelijk
- de grootste gemene deler
- het kleinste gemene veelvoud
- de grootste gemene deler
- (verouderd) gewoonlijk
Synoniemen
- [1] doortrapt, vals, vilein
- [2] gemeenschappelijk, gezamenlijk
- [3] doorgaans
Afgeleide begrippen
- [1] gemenerik
- [2] gemeenschappelijk, gemeengoed, gemeenplaats, gemeenschap, gemeente
- [3] algemeen
Hyponiemen
- [1] ingemeen
- [2] algemeen, handgemeen
Verwante begrippen
- [2] collectief
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: Een ezel stoot zich in 't gemeen, geen tweemaal aan dezelfde steen
Iemand zal toch wel zo snugger zijn om een fout niet nog eens te maken?
Zelfstandig naamwoord
gemeen o
- het gemeenschappelijke
- Die twee soort hebben in het gemeen dat ze beide zoogdieren zijn.
Gangbaarheid
- Het woord gemeen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gemeen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.