gemeen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·meen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gemeenschappelijk’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen gemeengemenergemeenst
verbogen gemenegemeneregemeenste
partitief gemeensgemeners-

Bijvoeglijk naamwoord

gemeen

  1. beneden de gordel, buiten alle regels
    • Hij gaf hem een gemene trap. 
  1. gemeenschappelijk
    • de grootste gemene deler 
    • het kleinste gemene veelvoud 
    • de grootste gemene deler 
  1. (verouderd) gewoonlijk
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: Een ezel stoot zich in 't gemeen, geen tweemaal aan dezelfde steen
Iemand zal toch wel zo snugger zijn om een fout niet nog eens te maken?
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord gemeen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gemeen o

  1. het gemeenschappelijke
    • Die twee soort hebben in het gemeen dat ze beide zoogdieren zijn. 

Gangbaarheid

  • Het woord gemeen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.