immers

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  immers    (hulp, bestand)
  • IPA : /'ɪmərs/
Woordafbreking
  • im·mers
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van modaliteit: toch’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1530 [1]

Bijwoord

immers

  1. een logisch verband aangevend met iets dat eerder gezegd is, meestal in een vraag
    • Nee, hij is al naar huis, hij werd immers gevraagd thuis te komen. 

Gangbaarheid

  • Het woord immers staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.