wel
Nederlands
Woordafbreking
- wel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bron’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1001 [1] [2] [3] [4]
- In de betekenis "goed" van het Oudnederlandse wala. Via het Protogermaanse *welō verder te herleiden tot Proto-Indo-Europees uelh1-, uolh1-, "kiezen" (zelfde wortel als willen) [4]
stellend | |
---|---|
onverbogen | wel |
verbogen |
Bijwoord
wel
- een ontkenning weerleggend, vaak geschreven met accentteken
- Ik denk dat hij het wél gedaan heeft.
- een toegeving makend; weliswaar
- Hij is wel aanwezig, maar hij let niet op.
- Ik heb veel haar op mijn benen en armen, wel nauwelijks zichtbaar omdat ik heel licht ben.
- een grote hoeveelheid van iets benadrukkend, waarbij tegelijk verbazing en/of verwondering wordt uitgedrukt
- Hij heeft wel zes pannenkoeken naar binnen zitten werken.
- bevestiging zoekend voor iets onzekers
- Heb je het licht wel uitgedaan?
- Klopt dat wel?
- Doet deze het wel?
- bevestiging zoekend voor iets dat min of meer vaststaat, iets veronderstellend
- Je zult wel dorst hebben?
- Ach, het zal wel lukken.
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord, (verouderd) goed, gunstig
- Hij vaart er wel bij.
- weldoen: Doe wel en zie niet om.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
|
Vertalingen
3. een grote hoeveelheid benadrukkend
Tussenwerpsel
wel
- uitdrukking van verbazing
- Wel, wel, wie hebben we daar!
- gebruikt om iets in te leiden of nader te verduidelijken; welnu
- Wel, dit ging als volgt....
- Wel, vertel eens op!
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wel | wellen |
verkleinwoord | welletje | welletjes |
Zelfstandig naamwoord
wel v/m
- een plaats waar water uit de grond tevoorschijn komt
- Er zit een wel onder onze kelder en dat water moet afgepompt.
Afgeleide begrippen
stellend | |
---|---|
onverbogen | wel |
verbogen | (alleen predicaat) |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
wel
- gezond, in orde
- Ik ben niet wel.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
wellen |
wel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wellen
- Ik wel.
- gebiedende wijs van wellen
- Wel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wellen
- Wel je?
Gangbaarheid
- Het woord wel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.