Precolumbiaanse periode

De precolumbiaanse periode is het tijdperk van de Amerikaanse geschiedenis van vóór de Europese ontdekking van het Amerikaanse continent door Christoffel Columbus in 1492. Dit is de periode van de komst van de oudste bewoners van Amerika tot ongeveer 1492, voorafgaand dus aan de Spaanse veroveringen van de 16e eeuw. In de praktijk omvat deze periode de geschiedenis van de inheemse beschavingen van Amerika totdat zij werden veroverd of in hoge mate werden beïnvloed door de Europeanen, ook als dit jaren of zelfs eeuwen na Columbus' eerste landing gebeurde.

De Incastad Machu Picchu in Peru is een van de bekendste precolumbiaanse vindplaatsen

Achtergrond

De term precolumbiaans wordt vooral gebruikt als het gaat om de grote indiaanse culturen van Meso-Amerika zoals de Olmeken, Tolteken, Teotihuacán, Zapoteken, Mixteken, Azteken en Maya's, en de Andes zoals de Inca's, Mochica, Chibcha en Cañari.[1]

Afhankelijk van het land gebruikt men ook andere termen als alternatief voor precolumbiaans. Zo spreekt men in Brazilië wel van precabralaans,[2] naar Pedro Alvares Cabral, en in Mexico van precortesiaans,[2] naar Hernán Cortés.

Veel precolumbiaanse beschavingen werden gekenmerkt door het vestigen van permanente verblijfplaatsen, landbouw, stad- en monumentale architectuur en complexe sociale hiërarchieën. Sommige van deze beschavingen waren al lang verdwenen voordat de eerste permanente Europese bezoekers er waren (laat 15e en vroege 16e eeuw) en zijn alleen maar bekend dankzij archeologisch onderzoek. Andere beschavingen waren er nog rond deze periode en deze zijn dan ook bekend door historische verslagen uit deze tijd. Enkele beschavingen, zoals die van de Maya's, hadden hun eigen geschreven verslagen. De meeste Europeanen uit die tijd beschouwden zulke verslagen als ketters en vele ervan werden vernietigd op de christelijke brandstapels. Dankzij de ontdekking van enkele verborgen documenten hebben historici in onze tijd zich toch een vrij goed beeld kunnen vormen van de oude culturen en hun kennis.

Volgens zowel inheems Amerikaanse als Europese bronnen en documenten, konden de Amerikaanse beschavingen rond de tijd van de eerste Europese bezoeken zich beroemen op indrukwekkende resultaten. Zo hadden de Azteken een van de grootste en imposantste steden ter wereld gebouwd, Tenochtitlan, de oude site van Mexico-Stad, met een geschatte bevolking van 200.000 inwoners. Amerikaanse beschavingen konden ook indrukwekkende resultaten voorleggen in zowel de astronomie als in de wiskunde.

Chronologie

De Amerikaanse archeologen Gordon Willey en Phillip Phillips hebben in hun boek uit 1958 Method and Theory in American Archaeology de volgende indeling opgesteld:

  • De lithische periode (Engels: Lithic stage) omvat de vroegste periode van menselijke bewoning in de Amerika's, van het Laat Pleistoceen tot omstreeks 8000 v.Chr. De mens was tijdens deze periode jager-verzamelaar. Het einde van de Laatste IJstijd markeert de overgang van de lithische periode naar de archaïsche periode.
  • De archaïsche periode (Engels: Archaic stage) loopt van omstreeks 8000 v.Chr. tot omstreeks 2000 v.Chr., en is het equivalent van het mesolithicum in Europa
  • De formatieve periode (Engels: Formative stage), ook wel preklassieke periode genoemd, loopt van omstreeks 2000 v.Chr. tot omstreeks 500 en is het equivalent van het neolithicum in Europa
  • De klassieke periode (Classic stage, ongeveer 300-900 AD) wordt gekarakteriseerd door een ambachtelijke arbeidsdeling en het begin van metallurgie. De sociale organisatie toont een begin van verstedelijking met grote ceremoniële centra.
  • De postklassieke periode (Post-Classic stage, ongeveer 900 tot 1519 AD) omvat culturen met een gevorderde metallurgie en een sociale organisatie gekarakteriseerd door een complexe verstedelijking en militarisering.

Lithische periode

De lithische periode, ook wel paleo-indiaanse periode genoemd, begint met de aankomst van de eerste mensen in Amerika. Van de vroege lithische periode is slechts weinig bekend. Waarschijnlijk zijn de eerste mensen ten tijde van het Laatpaleolithicum in een periode waarin het zeeniveau lager was via de Beringstraat en verder langs de kust van Noord- en Zuid-Amerika getrokken. Deze eerste mensen waren jager-verzamelaars die voor een belangrijk deel van de zee leefden en slechts eenvoudige stenen gereedschappen produceerden.

Pas in de latere lithische periode, bekend door de Cloviscultuur en daaropvolgende culturen, begon men op groot wild te jagen. Dit veroorzaakte een sterke innovatie bij de vuursteenbewerking.

Oorsprong

De vraag waar de Amerikaanse indianen vandaan komen speelt voor de Europeanen al sinds de komst van de Engelsen in Amerika. De paus besloot uiteindelijk dat het zonen en dochters van Adam en Eva waren en dat ze dus, net als alle mensen, ooit vanuit het Paradijs in Amerika gekomen moesten zijn. De indianen hadden (en hebben) zelf uiteraard eigen theorieën over hun oorsprong.

Tot voor kort werd door bijna iedereen aangenomen dat de eerste Amerikanen ongeveer 12.000 jaar geleden, aan het begin van het Holoceen, over de toen drooggevallen Beringstraat (tussen Siberië en Alaska) vanuit Oost-Azië naar Amerika waren gekomen. Recente vondsten van stenen werktuigen in Florida dateren echter van 14.550 jaar geleden.[3]

Vermoed wordt daarom dat de eerste Amerikanen al eerder in bootjes vanuit Azië, en uiteindelijk langs de westkust van Amerika zijn gevaren. Daarmee waren ze niet afhankelijk van een ijstijd, een landbrug of een ijsvrije corridor (zoals in de Beringstraat-theorie). De eerste migratie vanuit Azië naar Amerika kan dus op elk willekeurig tijdstip hebben plaatsgehad. Genetische aanwijzingen lijken aan te tonen dat dit zich ongeveer 40.000 tot 20.000 jaar geleden heeft afgespeeld. Harde en onbetwiste archeologische bewijzen ontbreken vooralsnog echter.

Alternatieve theorieën over een directe oversteek van de Grote Oceaan (vanuit Australië of Zuidoost-Azië), een route via Antarctica (Paul Rivet), vanuit Europa (overeenkomst van de structuur van oude speerpunten) of direct vanuit Afrika (vroege bewoning van Oost-Brazilië door "Afrikaans" aandoende mensen) vinden weinig wetenschappelijke aanhang.

Archaïsche periode

Het einde van de Laatste IJstijd markeert de overgang van de lithische periode naar de archaïsche periode. In deze periode begon een diversificatie van de economie. De eerste landbouw ontstond, maar in tegenstelling tot het Neolithicum in de Oude Wereld speelde veeteelt slechts een zeer geringe rol. Men leefde nog hoofdzakelijk als jager-verzamelaars, met slechts semi-permanente nederzettingen.

De eerste tekenen van metaalbewerking vallen ook in deze periode.

Vroege landbouw

Archeologische vondsten in Ecuador en Peru hebben aangetoond dat de eerste Amerikaanse landbouwgewassen in deze regio zijn ontstaan. De oudste gewassen zijn onder andere de fleskalebas, pompoenen en arrowroot. De fleskalebas is van Afrikaanse afkomst en hoe deze in Amerika is gekomen is onduidelijk. Recent onderzoek zou er op wijzen dat het via Azië zou zijn meegekomen met de eerste Amerikaanse mensen, dat zou dan ook de vroege cultivatie verklaren. Hoewel even oud als in Mesopotamië (ongeveer 11.000 jaar), bestaat de vroegste Amerikaanse landbouw niet uit een paar basisgewassen of uit granen. Na de fleskalebas en de pompoenen, kwamen onder andere bonen, chilipepers, vruchten en verscheidene knollen. De eerste maïs verscheen pas rond 7.000 v.Chr. in Mexico. Het belangrijkste gewas uit de Amazone (maniok of cassave) is waarschijnlijk ongeveer even oud.

In tegenstelling tot in de "Oude Wereld" waar landbouw waarschijnlijk op een beperkt aantal plaatsen is ontstaan, zijn er in het betrekkelijk grote oppervlak van Amerika zeker drie (waarschijnlijk vier) verschillende plaatsen geweest: de vallei van de Ohio in het oosten van wat nu de Verenigde Staten zijn, centraal Mexico en de noordelijke Andes. Het Amazonegebied is mogelijk nog een vierde gebied. Dit heeft onder andere geleid tot de grote diversiteit van het aantal producten. Die is veel groter dan in de rest van de wereld. Daarom komt de meerderheid van de gecultiveerde gewassen vandaag de dag ook uit de Amerika's.[4] Naast maïs, bonen, pompoenen en maniok zijn dit onder andere:

Metaalbewerking

Rond de Grote Meren in Noord-Amerika werd vanaf 4000 v.Chr. koper gewonnen. Deze Oude-Kopercultuur[5] is een van de oudste koperculturen ter wereld. Dit is opmerkelijk omdat de mensen, in tegenstelling tot de andere oude koperculturen, geen landbouw bedreven. Het gebruik van koper lag anderszins meer voor de hand dan in de Oude Wereld, omdat in Amerika het koper op veel plaatsen in zuivere, metallische vorm kon worden gewonnen. Ook werden omstreeks die tijd in het huidige Louisiana de eerste kunstmatige heuvels opgericht. Watson Brake[6] is daarvan het grootst. Ook deze mensen waren geen boeren.

Mummies

De Chinchorro[7] in het noorden van Chili begonnen ongeveer 5000 v.Chr., dat wil zeggen ongeveer 2000 jaar eerder dan de Egyptenaren, met het mummificeren van hun doden. Zij bedreven echter nog geen landbouw.

Sambaquis

Aan de gehele Atlantische kust van Zuid-Amerika (vooral het zuiden van Brazilië en de kusten van de Guyana's) werden de eerste sambaquis[8] opgericht, grote en kleinere kunstmatige heuvels van voornamelijk zeeschelpen (en in de Guyana's oud aardewerk). In Zuid-Brazilië werden hier onder andere mensen in begraven en aan de grafgiften is te zien dat er in deze samenleving al een vorm van hiërarchie bestond. Ook hier was nog geen landbouw.

Aardewerk

Het oudste Amerikaanse aardewerk is tot nu toe aangetroffen aan de benedenloop van de Amazone. Het dateert van ongeveer 6000 v.Chr.

De Ecuadoraanse kustcultuur Valdivia (4400-1500 v.Chr.) is naast de vroege aanwezigheid van landbouw bekend geraakt door de talloze Venusbeeldjes van aardewerk die men heeft achtergelaten.

Eerste steden

Caral

Rond 4500 v.Chr. komt aan de centrale kust van Peru het gebruik van katoen in zwang en dat betekent een grote sprong voorwaarts. De eerste Amerikaanse steden komen op. In het zogenaamde Norte Chico-complex zijn tot nu toe ongeveer 25 verschillende steden geïdentificeerd. De bekendste (en met 66 ha een van de grootste) daarvan is Caral[9] (oudste data rond 3000 v.Chr.). In deze stad die zo'n 30 kilometer uit de kust ligt, zijn veel resten van vissen en visnetten gevonden waardoor de hypothese is opgeworpen dat de mensen uit de landinwaarts gelegen steden zich specialiseerden in de verbouw van katoen zodat visnetten geleverd konden worden aan de kustbewoners die dan in ruil daarvoor een deel van hun vangst afstonden aan de stadsmensen. Behalve katoen voor visnetten is ook waarschijnlijk de oudste quipu uit het Andesgebied gevonden in Caral. Als dat inderdaad waar blijkt te zijn, is de quipu een van de oudste communicatiemiddelen ter wereld. In Caral zijn opmerkelijk genoeg geen sporen van oorlog aangetroffen. Blijkbaar leefden de mensen in een van de oudste "complexe" samenlevingen ter wereld (vergelijkbaar met Mesopotamië, Egypte en India) ruim duizend jaar lang in een relatief vredige periode. Wel zijn er bijvoorbeeld muziekinstrumenten aangetroffen.

Kolonisatie van de Antillen

Tijdens de archaïsche periode worden de Antillen voor het eerst bewoond, vanuit Yucatán/Belize (Cuba) of vanuit Venezuela.

Arctisch gebied

Aan het eind van de Archaïsche periode vestigden zich rond 2500 v.Chr. met de Arctische kleine werktuigtraditie nieuwe migranten uit Siberië in het Amerikaanse Noordpoolgebied. Deze Paleo-Eskimo's brachten volgens de Dené-Jenisejische taaltheorie de Na-Denétalen naar Amerika.

Formatieve periode

Tekst op Cascajalblok

In de formatieve periode komen er vanaf ongeveer 1500/1000 v.Chr. nieuwe samenlevingen op die een grote nadruk leggen op religie.

Meso-Amerika

De oudste complexe cultuur in Mexico is die van de Olmeken (1200-400 v.Chr.), afkomstig van de Mexicaanse Golfkust. Zij worden weleens de moedercultuur van Mexico genoemd omdat zij de eerste cultuur zouden zijn met typisch Meso-Amerikaanse cultuuruitingen, zoals de bouw van piramides, het schrift en een godsdienst waarin de fauna ("Weerjaguar") en de elementen (vooral water en vuur) een grote rol speelt. Ook kennen zij het typische Meso-Amerikaanse balspel. Belangrijke Olmeekse centra zijn San Lorenzo en La Venta. De Olmeken zijn echter het bekendst vanwege de kolossale in steen uitgehakte hoofden die tot veel speculatie hebben geleid omdat de gezichten volgens sommigen negroïde trekken hebben. Wetenschappelijk bewijs voor een Afrikaanse oorsprong van de Olmeken is er echter niet.

Op 15 september 2006 werd in een artikel in het tijdschrift Nature aangekondigd dat het mogelijk oudste schrift uit Amerika was ontdekt. Het in de Mexicaanse kuststaat Veracruz gevonden 12 kilo zware zogenaamde Cascajalblok[10] stamt uit ongeveer 900 v.Chr. en wordt aan de Olmeken toegeschreven. De "tekst" bevat 28 verschillende tekens van in totaal 62.

Niettemin zijn er ook Mesoamerikanisten die verkiezen de Olmeken een 'zustercultuur' te noemen van meerdere culturen die gelijktijdig opkwamen, samen met Tlatilco in het Dal van Mexico, de vroege Zapoteken van San José Mogote en de vroege Maya's. Bovendien blijkt een aantal van de oudste ontwikkelingen (piramides, balspel, aardewerk) zich te hebben voorgedaan buiten het Olmekengebied, aan de Pacifische kust van Chiapas en Guatemala. Dit laatste zou weer mogelijk kunnen duiden op direct overzees contact met het Andesgebied omdat complexe samenlevingen daar immers ongeveer 2000 jaar ouder zijn.

In het zuiden van Centraal-Amerika (Panama, Costa Rica, Nicaragua) verscheen rond 2000 v.Chr. het eerste aardewerk en dat vertoont enige gelijkenissen met het aardewerk uit het noorden van Zuid-Amerika (Colombia/Ecuador). Ook de landbouwproducten wijzen eerder naar het zuiden dan naar het noorden (maniok is belangrijker dan maïs) hoewel onderzoek heeft aangetoond dat Mexicaanse en Zuid-Amerikaanse landbouwproducten elkaar hier al tegen kwamen rond 5000 v.Chr. Het noorden van Centraal-Amerika (Honduras, El Salvador, Belize, Guatemala) viel onder de invloedssfeer van de Olmeken.

Na de Olmeken kwam er een stroomversnelling in de ontwikkelingen. De drie belangrijkste plaatsen in Meso-Amerika zijn: het Centrale Hoogland, de huidige staat Oaxaca en het Mayagebied. Deze gebieden zijn alle drie deels beïnvloed door de Olmeken maar vooral de laatste twee (Oaxaca, Mayagebied) hebben ook zelf weer de nodige invloed gehad op de Olmeken.

De Mexicaanse periode van 300 v.Chr. tot ongeveer 250 na Chr. wordt door archeologen "laat pre-klassiek" genoemd. Het is een periode waarin de basis wwerd gelegd voor de grote steden uit de klassieke periode (250-900 na Chr.). Het Mayagebied kende dan al verschillende grote steden waaronder Kaminaljuyu in de Guatemalteekse hooglanden en El Mirador en Nakbe in het oerwoud van de Petén. In Oaxaca en het Centrale Hoogland was de situatie anders. Hier kwamen slechts twee steden op die elk voor zich de eigen regio zouden domineren. In het geval van het Centrale Hoogland zou deze nieuwe stad zelfs geheel Meso-Amerika (en wellicht daarbuiten richting VS en Costa Rica) sterk beïnvloeden. Het gaat hier om Monte Albán (Oaxaca) en Teotihuacán (Centrale Hoogland).

Monte Albán

Monte Albán was de hoofdstad van de Zapoteken en is vooral bekend om de zogenaamde "danzantes" (dansers), afbeeldingen van mensen op grote stenen platen die volgens wetenschappers krijgsgevangenen (eventueel om te offeren) moeten voorstellen. Een van de oudste bewijzen van eigen schrift is op deze platen aangetroffen. Monte Albán zou gedurende de gehele klassieke periode verreweg de belangrijkste stad in Oaxaca blijven met grote invloed naar buiten. Het Zapoteekse schrift is overigens goed te vergelijken met het Mayaschrift omdat hetzelfde logofonetische systeem gebruikt werd.

Zuid-Amerika

El Lanzón, Chavín de Huantar

In de noordelijke Andes van Peru ontstond in deze periode de Chavincultuur. Deze zou een grote invloed hebben op de verdere Andes-geschiedenis.[11] Het best komt deze religieuze en culturele traditie tot uiting in de stad waarnaar de traditie is genoemd, Chavín de Huantar. Men denkt dat dit het belangrijkste religieuze centrum uit deze tijd was en dat vanuit verre streken mensen hiernaartoe trokken om ceremoniën bij te wonen.

De cultus rondom de zogenaamde Stafgod (een menselijk figuur met twee staven in de handen, onder andere te zien op de Raimondi-stèle) komt in latere Andesculturen steeds weer terug (bijvoorbeeld Tiwanaku). Ook de drie-eenheid van jaguar, kaaiman en arend was blijkbaar van groot belang. De kaaiman was de schenker van verschillende gewassen zoals chilipeper, maniok en pinda zoals blijkt uit een van de beroemdste kunstvoorwerpen uit Chavín de Huantar, de Tello-obelisk. Van belang is ook de opmerkelijke aanwezigheid van zeeschelpen (de stad zelf ligt op ruim 3.000 meter hoogte) die enkel voorkomen in de warme wateren van Ecuador. Vooral spondylusschelpen[12] (onder andere Spondylus princeps) blijken uitermate belangrijk. Deze schelpen werden ook al aangetroffen in Caral, en waarschijnlijk voor het eerst verhandeld door de mensen van de Valdiviacultuur. Tot slot maakten de mensen in de Chavínperiode (door archeologen aangeduid als Chavín-horizon vanwege de grote verspreiding) voor het eerst grootschalig gebruik van metalen, voornamelijk koper, goud en zilver.

Vanuit het Orinoco-gebied (Venezuela) vonden nieuwe migraties plaats richting de Antillen en de Guyana’s. De twee bekendste culturele tradities die een dergelijke migratie maakten waren de mensen van de Barrancoidcultuur en de Saladoidcultuur (expansie vanaf 500 v.Chr.). Beide maakten aardewerk en deden aan landbouw.

In het Amazonebekken werd landbouw steeds belangrijker, waarbij maniok het hoofdvoedsel was. Het aantal sambaquis groeide en een “typische Amazonecultuur” ontstond, welke gelijkenissen vertoonde met die van de huidige Amazone-indianen.

Ergens in het noordwesten van dit gebied (waarschijnlijk Noordwest-Brazilië tussen Amazone en Orinoco) begonnen de Arawaktalen-sprekende volkeren tussen 1000 en 500 v.Chr. via het uitgebreide rivierenstelsel aan een grote expansie. In 1492 woonden zij van de Antillen in het noorden tot Argentinië in het zuiden. Een andere groep die zich via de rivieren uitbreidde waren de Tupi. Waarschijnlijk lag hun oorspronkelijke land ergens in de Braziliaanse staten Rondônia en Mato Grosso.

Het noordelijke Andesgebied (Colombia, Ecuador) had een sterke eigen traditie maar ontving ook invloed van buitenaf. Zo bereikte de Peruaanse metallurgie rond 1000 v.Chr. de Ecuadoraans-Colombiaanse grens en is de invloed vanuit het laagland (net als in Chavín in Peru) te merken aan de landbouwgewassen (maniok, zoete aardappel, coca), de iconografie (veel afbeeldingen van tropische dieren zoals de jaguar en alligator) en wellicht aan de vroege datum van aardewerk hier (in de Amazone 5500 v.Chr., in Colombia en Ecuador rond 3500 v.Chr. en in Peru pas vanaf 1800 v.Chr.).

Van belang zijn de Ecuadoraanse kustculturen Machalillacultuur en vooral Chorreracultuur. Archeologen probeerden lange tijd aan te tonen dat deze mensen uit Mexico kwamen. Sinds de jaren zeventig van de 20e eeuw werd echter duidelijk dat eventueel contact tussen de kust van Ecuador en Mexico eerder gezocht moest worden in een Zuid-Amerikaanse invloed op Mexico. Inmiddels is door aardewerkdateringen aangetoond dat de Ecuadoreaanse vondsten ouder zijn (Valdivia). De Mexicaanse vondsten zijn echter wél ouder dan die van Machalilla en Chorrera, terwijl juist daar de overeenkomsten het sterkst zijn. Dat er al vroeg contact was tussen deze twee gebieden is duidelijk (Mexicaanse maïs was hier veel vroeger dan in Noord-Colombia). Hoe precies en vanaf wanneer is echter allerminst helder.

In het gebied ten zuiden van Peru (en Chavín) ontstonden vanaf 1200 v.Chr. langs het Titicacameer allerlei kleine staatjes die kanalen aanlegden voor de landbouw. Een van deze staatjes was Tiwanaku.

Het noorden van Chili en Argentinië werd steeds meer beïnvloed door de noordelijke culturen. Zo werden landbouw (pompoenen, katoen, aardappels, quinoa en toenemend maïs) en veeteelt (lama’s & alpaca’s) steeds belangrijker. Ook aardewerk en metaalbewerking (koper, goud, zilver) kwamen steeds zuidelijker voor.

Noord-Amerika

Resten Poverty Point vanuit de lucht

In Noord-Amerika kwam rond 1300 v.Chr. Poverty Point in Louisiana op.[13] Dit was de eerste echt grote plaats langs de Mississippi en tevens de oudste “stad” in Noord-Amerika. Ze was gebouwd in de vorm van een halve cirkel en bestond uit zes (halve) ringen van opgehoogde aarde. De binnenste ring was ongeveer 600 meter in diameter. De buitenste ring werd in het midden onderbroken door een heuvel van ongeveer 2 meter hoog en 20 meter breed aan de basis. Men denkt dat er ongeveer 600 woonhuizen geweest moeten zijn en dat het 4000 tot 6000 inwoners bezat. Aangezien er nog meer soortgelijke, kleinere nederzettingen aan de Mississippi gevonden werden, lijkt het er op dat de architecten van hetzelfde volk of althans eenzelfde culturele traditie waren.

Omdat de platforms (die men ziet als tempels) gelijkenis vertonen met Olmeekse bouwwerken waren volgens bepaalde theorieën de bouwers van deze eerste grote nederzettingen mogelijk door dezen beïnvloed. Volgens sommigen waren het mogelijk zelfs uitgeweken Olmeken. Veel bewijs hiervoor is echter niet gevonden.

Grave Creek Mound

Niet heel veel later begon in de huidige Amerikaanse staat Ohio een andere groep mensen met het oprichten van heuvels. Dit waren de Adena.[14] Mogelijk waren dit de voorouders van de Algonquian-mensen maar zeker is dit niet. Tussen 1000 en 300 v.Chr. was de bloeiperiode van deze cultuur, die zich vooral manifesteerde in het oorspronkelijke gebied. De culturele invloed was echter veel wijder. Men heeft handelscontacten aangetoond met het noorden (Grote Meren) voor koper en het zuiden (Golf van Mexico) voor schelpen en andere dierlijke producten (schildpadschild, alligatortanden). De heuvels die opgericht werden waren in tegenstelling tot de heuvels langs de Mississippi bijna allemaal grafheuvels. De doden werden meestal gecremeerd, maar de mensen met een hogere functie werden met talloze grafgiften (onder andere tabletten van zandsteen, stenen hangers, koperen ringen, sierplaatjes van mica, aardewerk en pijpen van steen) begraven. In totaal werden er tussen de 300 en 500 grafheuvels opgericht, waarvan de grootste, Grave Creek Mound in West Virginia, ongeveer 20 meter hoog is en uit 60.000 ton aarde bestaat. Men leefde van de jacht, de visserij, het verzamelen van wilde planten en van het verbouwen van inheemse gewassen zoals pompoenen en een aantal graangewassen. Het bekendste landbouwproduct is echter de zonnebloem, welke van oorsprong uit het grensgebied van Nebraska en Colorado kwam en rond 2500 v.Chr. voor het eerst gecultiveerd werd.

Ook aan de Noordwestkust ontstonden in deze periode de eerste elites. Er was een grote groei in de handel van kostbare producten zoals obsidiaan. Waarschijnlijk werden nu ook de eerste grote plankenhuizen gebouwd waardoor onder andere een verbeterde opslag van voedsel mogelijk werd.

Klassieke periode

Teotihuacán

Meso-Amerika

Verreweg de belangrijkste en grootste (tussen de 100.000 en 250.000 inwoners) Mexicaanse stad uit de klassieke periode was Teotihuacán. De stad lag net ten noordoosten van het huidige Mexico-Stad en is nog steeds een van de belangrijkste (toeristische) trekpleisters van Mexico. Vooral tussen 300 en 500 na Chr. was de invloed van deze metropool in geheel Meso-Amerika voelbaar. De stad bezat drie grote piramides, een grote hoofdweg ("Weg van de Doden") en verschillende wijken ("barrios") voor verschillende bevolkingsgroepen en ambachtslieden. Zo was er een speciale wijk voor mensen uit Oaxaca en een speciale wijk voor obsidiaanbewerkers. Obsidiaan (vulkaanglas) was waarschijnlijk ook een van de redenen voor het succes van de stad. Vlakbij lagen namelijk belangrijke obsidiaanmijnen en obsidiaan speelde in Meso-Amerika de rol die metalen speelde in de "Oude Wereld".

Een andere belangrijke obsidiaanbron in Meso-Amerika lag in de hooglanden van Guatemala. Vanaf ongeveer de vierde eeuw bloeide de oude Mayastad Kaminaljuyu daar ook weer op, nadat het een periode van ontvolking had gekend, maar nu als bijna een kopie van de grootmacht in het noordwesten. Het lijkt alsof de stad ingenomen was door mensen uit Teotihuacán. Iets dergelijks gebeurde in 378 na Chr. toen de grootste Mayastad van dat moment, Tikal (in de Petén), binnengevallen werd door mensen uit Teotihuacán. De Mayakoning stierf en er werd een nieuwe dynastie op de troon gezet. Snel kreeg de architectuur van Tikal Centraal-Mexicaanse trekken. Ook de eerste koning van de Mayastad Copán (West-Honduras) beriep zich op banden met Teotihuacán.

Tot voor kort werd de klassieke periode in Meso-Amerika door de wetenschap nogal eens als de grote bloeiperiode beschouwd, waaraan rond 900 na Chr. op dramatische manier (vooral bij de Maya's) een einde kwam. In populairwetenschappelijke werken leeft dit beeld nog steeds. Zie bijvoorbeeld het recent verschenen werk van Jared Diamond "Collapse", in het Nederlands vertaald als "Ondergang". Hierin beschrijft de auteur de "Ondergang van de Maya's", die volgens hem te wijten was aan het uitputten van de natuurlijke grondstoffen. In werkelijkheid liggen de zaken ingewikkelder. Inmiddels weet men dat de bloei van de Mayacultuur al begon in de formatieve periode (met El Mirador en andere steden) en dat de Mayacultuur na 900 niet helemaal verdween maar eerder van karakter veranderde. Beroemde Mayasteden als Uxmal en Chichen Itza bloeiden bijvoorbeeld ná de voorgestelde "ondergang". Wat er precies gebeurde is echter nog lang niet duidelijk. Feit is dat de Peténregio in de klassieke periode de dichtstbevolkte Mayaregio was waar twee grote steden de dienst uitmaakten (Tikal en rivaal Calakmul). Een verenigd Mayarijk is er echter nooit geweest en bestond ook toen niet. In plaats daarvan was het zoals op de meeste plaatsen in Meso-Amerika een mozaïek van stadstaten.

Zuid-Amerika

Graf van de "Heer van Sipán"

In Zuid-Amerika was de oorspronkelijk uit Mexico afkomstige maïslandbouw een groot succes. Ze verspreidde zich over bijna het gehele continent en kwam alleen in het uiterste zuiden (Patagonië) niet voor. Datzelfde geldt voor aardewerk. In Peru was de invloed van Chavín groot geweest, maar tot ongeveer 500 na Chr. volgde weer een periode van politieke en culturele verdeeldheid. De bekendste en belangrijkste culturen uit deze periode (300 voor - 500 na Chr.) waren de Moche aan de noordkust en de Nazcacultuur aan de zuidkust. De Moches bouwden grote piramides van adobe en werden vanwege hun natuurgetrouwe portretten in aardewerk weleens "de Grieken van Amerika" genoemd. Ook de vondsten uit het graf van de "Heer van Sipán" zijn wereldberoemd, evenals de afbeeldingen van dagelijkse scènes (jacht, oorlog, handel) en het erotische aardewerk.

Lijnen en figuren van de Nazca cultuur: de kolibrie

De Nazcacultuur is zo mogelijk nog bekender, vanwege de zogenaamde Nazcalijnen in de Zuid-Peruaanse woestijn. De lijnen en figuren hebben voor nogal voor wat opschudding gezorgd omdat het onmogelijk is deze vanaf de grond te zien herkennen. Verhalen over buitenaardse wezens bleven dan ook niet uit, maar deze zijn vooral het gevolg van een slechte kennis over de mensen die ze maakten. Zo worden de Nazca's nogal eens bestempeld als "een primitief volk" dat niet tot zulke dingen in staat was, onder andere door Erich von Däniken. Inmiddels is echter bewezen dat ook de Nazca's steden en piramides bouwden en de lijnen zijn dan ook mogelijk aanwijzingen voor ondergrondse waterbronnen die de Nazcaboeren nodig hadden om in de woestijn te kunnen overleven.

Wari & Tiwanaku delen de centrale Andes tussen 500 en 1000 na Chr.

Na 500 werden de meeste Peruaanse kust- en Andesculturen beïnvloed en/of veroverd door het eerste grote Andesrijk: de Wari. Dit rijk, met als centrum het huidige Ayacucho, moest de macht delen met een ander rijk, ten zuiden van het Titicacameer: Tiwanaku. De invloed van Wari reikte tot aan het Mochegebied aan de noordkust en de invloed van Tiwanaku deed zich gelden tot in Noord-Chili en Noordwest-Argentinië. Er zijn echter verschillen tussen beide rijken. Wari was een voorloper van het Incarijk, met een stadscultuur en een voornamelijk politiek-militaire agenda. De stad Tiwanaku was meer een religieus centrum dat belangrijke cultureel/religieuze ideeën uitdroeg. Tiwanaku was, net als nu, waarschijnlijk een groot pelgrimsoord, eerder vergelijkbaar met Mekka of Jeruzalem dan met een machtige politieke hoofdstad als het oude Rome.

De volkeren in de Zuid-Amerikaanse laaglanden ontdekten het gebruik van de vruchtbare rivieroevers (bekend onder de Braziliaanse term varzea) voor intensieve maïs- en manioklandbouw en in de Amazonebekken leerde men de zogenaamde Terra Preta do Indio ("Zwarte Aarde van de indiaan") en de Terra Mulata (Bruine Aarde) gebruiken om de van oorsprong arme Amazonegrond zeer vruchtbaar te maken. Rond het begin van de christelijke jaartelling werd maïs het belangrijkste landbouwproduct en ontstonden in het Beneden-Amazonegebied de eerste technisch complexe samenlevingen, zoals Marajoara op Marajó-eiland, aan de monding van de Amazone. Er werden grote kunstmatige heuvels opgericht waarop grote dorpen gebouwd werden. Rond 1000 kwamen de grote bevolkingsmigraties van de Arawakken tot hun einde. Op allerlei plaatsen, van Suriname tot Zuid-Brazilië en van Ecuador tot Oost-Brazilië, ontstonden invloedrijke gemeenschappen en culturen die via het uitgebreide rivierenstelsel een groot handelsnetwerk onderhielden. Op deze manier bereikten uiteindelijk ook allerlei goederen uit de Andes (zoals metalen) het gebied.

Noord-Amerika

In Noord-Amerika werden de Adena opgevolgd door de Hopewellcultuur. Tegenwoordig worden deze ook wel als één Adena-Hopewell culturele traditie gezien. De Hopewellcultuur (ongeveer tussen 1 en 500 na Chr.) kwam uit hetzelfde gebied als de Adenacltuur maar in tegenstelling tot deze breidde ze zich sterk uit. Uiteindelijk werd het gehele oosten van de huidige VS tot ver op de Plains beïnvloed door de Hopewellmensen en overal verschenen grafheuvels. In de kernregio werd Newark Earthworks opgericht, het grootste van aarde gemaakte monument ter wereld . Dit was geen grafheuvel, maar een aardwerk waarvan de functie nog steeds niet bekend is. Handel was voor de Hopewell van groot belang en voorwerpen en exotische materialen reisden duizenden kilometers om uiteindelijk onder andere als grafgift meegegeven te worden aan de elite. Uit het gebied rond de Grote Meren gebied kwamen metalen zoals koper en zilver, uit het gebied van de Golf van Mexico dierlijke producten, alligatortanden en schildpadschilden. Obsidiaan werd helemaal uit het huidige Nationaal park Yellowstone in Wyoming gehaald.

Rond 800 kwam er langs de Mississippi een nieuwe cultuur op. Deze Mississippi-cultuur had als belangrijkste kenmerken de maïs/boon/pompoen-landbouw (vanuit Mexico of misschien wel het zuidwesten) en de bouw van steden. Deze cultuur zou blijven voortbestaan tot aan de komst van de eerste Europeanen in het gebied en zelfs nog een tijdje daarna. Men bouwde de grootste en hoogste heuvels tot dusver (de hoogste is ongeveer 30 meter), en geheel in de traditie van Poverty Point (en wellicht Watson Brake) waren dit geen grafheuvels zoals bij de Adena en Hopewell, maar plat afgestompte "piramides" waarop de elite woonde.

Cahokia, de grootste stad ten noorden van Mexico, kende haar hoogtepunt rond 1100. Op dat moment bezat ze tussen de 10.000 en 40.000 inwoners en was daarmee groter dan de meeste Europese steden uit die tijd. Ze was gebouwd waar nu de Amerikaanse stad St. Louis staat.

Net als bij eerdere Oost-Amerikaanse culturen is er een discussie over de vraag in welke mate de Mississippiërs beïnvloed waren door Meso-Amerika. In dit geval is er meer voor te zeggen dan bij de voorgangers. De Mississippiërs hadden hun economie immers gebaseerd op Mexicaanse gewassen, hun "tempels" en "piramides" lijken erg op die in Mexico (bijvoorbeeld de bekende Quetzalcoatl-piramide van Chichen Itza) en hun godsdienst (de Southern Cult) kent figuren die erg aan hun Mexicaanse collega's doen denken, zoals de Gevederde Slang en de god met de "krulneus" (in Mexico de Regengod Tlaloc). Tegenstanders van de Mexicaanse invloed wijzen er op dat heuvels bouwen een inheemse traditie was, dat de landbouw waarschijnlijk uit het zuidwesten van de VS kwam en dat hier nauwelijks Mexicaanse kunstvoorwerpen zijn gevonden.

Mexicaanse invloed (wellicht Teotihuacán en later zeker de Tolteken) is wel heel duidelijk in het zuidwesten van de VS. Hier ontstonden vanaf enkele eeuwen voor Chr. de drie grote culturen die de grootste bekende ruïnes in de regio achterlieten: de Anasazi, de Mogollon en de Hohokam. De Mogollon zijn vooral bekend om hun aardewerk. De Anasazi bouwden onder andere de rotswoningen van Mesa Verde en het halfronde gebouw Pueblo Bonito, beide pas vanaf de 10e eeuw na Chr. De Mexicaanse invloed is het duidelijkst te zien bij de Hohokam. Lang is zelfs gedacht dat zij van hieruit naar het noorden waren gemigreerd. De Hohokam bouwden Mexicaanse balspelplaatsen, hielden Mexicaanse vogels (kalkoenen, papegaaien, macaw) en gebruikten vanaf 900/1000 na Chr. Mexicaanse koperen belletjes. De vogels en het koper werden overigens ook door de anderen gebruikt.

Aan de Noordwestkust werden tussen 500 voor en 500 na Chr. de eerste totempalen en houten (opslag)huizen gemaakt.

Post-klassieke periode

Pas in deze laatste periode voor de komst van Columbus verschijnen de Inca's in Peru en de Azteken in Mexico.

Noord-Amerika

Rond het jaar 1000 n.Chr. vond in het uiterste noorden de succesvolle expansie van de Thule-mensen, de meest directe voorouders van de Inuit (Eskimo's). Zij kwamen uit de regio rond de Beringstraat en introducerden de voorwerpen waar de Eskimo's beroemd om zijn: de iglo, de hondenslee en de kajak. In tegenstelling tot hun voorgangers, door archeologen de Dorset genoemd, maakten ze geen aardewerk en was men vooral gericht op de jacht op zeezoogdieren. Het gebruik van harpoenen kende dan ook een bloei.

Zuidelijker (bijna geheel Canada) woonden twee grote groepen. In het westen de Na-Dené-volkeren en in het oosten de Algonkin-volkeren. Men maakt vooral jacht op rendieren en elanden maar aan de kust was vis belangrijker. In het zuiden, rond de Grote Meren en langs bijna de gehele grens met de VS, woonden boeren, vissers, jagers en voedselverzamelaars. Het was de noordelijkste regio waar de Mexicaanse gewassen maïs, bonen en pompoenen verbouwd werden, evenals tabak. Verder gebruikte men hier de typische sneeuwschoenen, bouwde men kano's van berkenbast en tapte men ahornsap af van de suikeresdoorn. In de westelijke Grote Meren-regio werd tevens wilde rijst geoogst. De Anishinaabe-Ojibweg, een zeer talrijk volk met een sterke nomadencultuur en een grote culturele en economische uitstraling op de gehele regio rond de Grote Meren, waren de belangrijkste vertegenwoordigers van deze levenswijze. Men zou kunnen zeggen dat deze groep dezelfde factor van betekenis was in deze waterrijke regio als de Haudenosaunee (Irokezen) dat in het noordoosten waren.

De westkust was van Zuid-Alaska tot Zuid-Californië dichtbevolkt, hoewel de van oorsprong Mexicaanse landbouw hier niet voorkwam. Wel verbouwde men andere gewassen zoals tabak. Het noordwesten (Zuid-Alaska tot Noord-Caliornië) werd bewoond door volkeren die een sterke hiërarchie kenden. Vooral in Canada was dat duidelijk. Er waren verschillende soorten (onder andere religieuze) leiders, een gewone bevolking en slaven. Men woonde in grote houten huizen voor meerdere families en de totempalen (vooral in Canada en gebouwd aan de voorkant van de huizen) gaven onder andere aan welke families er in het huis woonden en wat hun status en dat van familieleden was. Verder was men sterk afhankelijk van de zee. De grootste boten werden uitgehakt uit het hardhout van één grote ceder en waren ruim twintig meter lang. Ze werden gebruikt om jacht op zee te maken, oonder andere op walvissen. In Californië leefde men vooral van eikelmeel dat volop aanwezig was door de vele soorten eikenbomen in dit gebied. De politieke hiërarchie was hier een stuk minder uitgesproken dan in het noorden maar door de overvloed en het zachte klimaat kon men net zoals in het noorden op één plaats blijven wonen.

In het zuidwesten werd vanaf de 14-15e eeuw een omschakeling gemaakt in leefgewoonte. Men stopte met het bouwen van grote complexen en ging in kleinere dorpen wonen (pueblo's). Net als bij de Maya's wordt dit vaak gezien als "de val van de hoge beschaving", maar ook hier is dit moeilijk aan te tonen omdat onduidelijk is wat de reden was voor de andere levenswijze. Soms wordt er op droogtes gewezen, soms op oorlogen, soms op politieke of religieuze veranderingen. Anderen zien weer economische redenen. Feit is echter dat noch de Maya's, noch de mensen in het zuidwesten "verdwenen". De nakomelingen van de Anasazi, Mogollon en Hohokam bleven boeren en wonen vandaag de dag nog steeds in dit gebied. Het zijn onder andere de Zuñi, de Hopi en andere "pueblo"-volkeren.

De Dineh (Navajo) en de N'de (Apaches) zijn relatieve laatkomers. Beide zijn Athabaskische volkeren en dus verwant aan de Na-Dené-volkeren in West-Canada.

Ook de Mississippi- en de door hen beïnvloede volkeren in het oosten stonden niet stil. Cahokia werd rond 1200 verlaten en het lijkt alsof men wegtrok uit het gebied van de centrale Mississippi. In andere gebieden kwamen juist steden op. Een van de bekendste daarvan is Moundville in Alabama. In Louisiana werden ook nieuwe steden gesticht en wel door een van de weinige Mississippi-volkeren die we ook redelijk goed uit de etnografische literatuur kennen: de Natchez. Zij bezaten, althans in de 17de eeuw, leiders die "Grote Zon" werden genoemd. De begrafenisrituelen van zo'n Grote Zon zijn in de 17de eeuw door de fransman Du Pratz beschreven. In het noordoosten sloot een aantal volkeren vrede en vormden een federatie die tot ver in de 18de eeuw een grote invloed zou hebben, onder andere op de Europese kolonisatie. De meeste mensen kennen hen onder de naam Irokezen, maar hun eigen naam was Haudenosaunee. Federaties werden in dit gebied de gangbare politieke structuur. De vader van de bekende Pocahontas was een leider van de Powhatan-federatie.

Meso-Amerika

Rond 900 werd het Peténgebied nagenoeg verlaten en trokken de Maya's naar het noorden (Yucatán), westen (onder andere de zogenaamde Puuc-regio alwaar Uxmal ligt) en zuiden (de Guatemalteekse bergen). De Mayacultuur werd hier sterk beïnvloed door Centraal-Mexico, voornamelijk door de nieuwe grootmacht hier, de Tolteken (tussen ongeveer 900 en 1200). Chichen Itza leek in sommige opzichten op de Tolteekse hoofdstad Tula (zoals dat eerder het geval was met Teotihuacán en Kaminaljuyu). Een van de bekendste verhalen uit Meso-Amerika vertelt hoe de Tolteekse heerser Ce Acatl Topiltzin Quetzalcoatl in de 10e eeuw na ruzie met Tezcatlipoca de stad Tula moest verlaten. Hij vluchtte naar het oosten en voer op een vlot van slangen weg over het water. Even later verscheen in de Mayastad Chichen Itza een figuur genaamd Kukulkan, de Yucateeks-Maya benaming van Quetzalcoatl. Wat er van dit verhaal historisch waar is, is moeilijk te zeggen. In ieder geval lijken er in de Mayastad verschillende bouwfases aanwezig, de oudere meer Maya, de jongere meer Centraal-Mexicaans/Tolteeks. Overigens is er ook andersom invloed. De Maya's hebben bijvoorbeeld de Centraal-Mexicaanse stad Xochicalco sterk beïnvloed.

Na de Tolteken (dwz. na 1200) duurde het een tijd voordat het centrale hoogland weer gedomineerd werd door een enkele culturele groep, ditmaal de Azteken (eigen naam: “Mexicah”, Mexicanen). Volgens hun eigen verhalen kwamen de Azteken uit het noorden en dat lijkt aannemelijk aangezien bijna alle andere Uto-Azteekse volkeren ten noorden van de Azteken woonden, zoals de Hopi en de Ute. De Azteken waren een van vele kleine groepen migranten en vestigden zich uiteindelijk op eilanden in het Texcocomeer. Binnen honderd jaar (1438-1519) bouwden ze het grootste rijk dat Meso-Amerika ooit gekend heeft op. Hun hoofdstad, Tenochtitlan, gelegen in het meer, is te vergelijken met Venetië, ook al was het veel groter met een geschatte bevolking van minimaal 200.000 inwoners. Over de Azteken bestaan veel mythes, vooral over leiderschap en mensenoffers. Vaak is te lezen dat zij “het bloeddorstigste volk ter wereld” geweest zouden zijn. De vraag is waarom juist de Azteken berucht werden terwijl het mensenoffer ook voorkwam bij de Maya’s en de Inca’s. Mensenoffers hadden veelal een religieus doel. Menselijk bloed werd over het algemeen gezien als het kostbaarste dat er was. Behalve mensenoffers werden er ook veel bloedoffers gebracht door bijvoorbeeld de tong (vrouw) of de penis (man) te doorboren. Er bestaan voldoende bewijzen voor het bestaan van het mensenoffer in voor-Spaanse tijden, bijvoorbeeld in de eigen boeken. De mensen die men offerde behoorden vrijwel zonder uitzondering tot de adel. De reden daarvoor was dat dit bloed nog kostbaarder was dan het bloed van “gewone mensen”. Nergens in de eigen boeken of uit de archeologische bronnen blijkt dat mensenoffers gebracht werden op de manier zoals Mel Gibson heeft laten zien in zijn film Apocalypto. Ook de Maya’s overvielen geen armzalig kleine dorpjes te om de goden tevreden te stellen met bloed van eenvoudige dorpelingen. Zelfs de oudste Spaanse bronnen die de Azteekse mensenoffers beschrijven (Bernardino de Sahagún, Hernán Cortés, Bernal Díaz) hebben het niet over miljoenen weerloze burgers die massaal geofferd werden omdat de goden nu eenmaal bloeddorstig waren.

Het Azteekse rijk was een confederatie van drie stadstaten, Tenochitlan, Texcoco en Tlacopan, waarbij Tenochtitlan het belangrijkst was. De Azteekse heerser, de hueyi tlahtoani (“Grote Spreker”) van Tenochtitlan regeerde samen met een zogenaamde cihuacoatl (“Vrouwelijke Slang/Begeleider”, overigens altijd een man) en een raad van edelen. In de praktijk kwam het erop neer dat de dat de tlahtoani over internationale politiek ging en de cihuacoatl over het binnenlandse beleid. Dit was waarschijnlijk de reden waarom de Spanjaarden (gewend aan een enkele monarch) niet goed raad wisten met de politieke werkelijkheid van de Mexicanen. Zij hadden Monteuczoma (ook: Montezuma, Moctezuma) bestempeld als de onbetwiste leider van de Azteken en vonden het verwarrend toen bleek dat hij niet zonder meer besluiten kon nemen.

Een andere zeer belangrijke groep binnen de Azteekse samenleving was die van de handelaren, de Pochtecah. Zij vormden in feite een eigen gilde en stonden onder grote bescherming. Als een groep handelaren bijvoorbeeld overvallen werd door een vijandig leger, dan was dit een directe reden om de oorlog te verklaren. Volgens verschillende bronnen waren er Mexicaanse (Azteekse) handelskolonies van de grens met de Verenigde Staten in het noorden tot Centraal-Panama in het zuiden.

Kaart van het Azteekse "rijk"

De Azteken waren echter niet de enigen. In het westen (het huidige Michoacán) was een ander rijk van mensen die zeer sterk van hen afweken: de Tarasken (eigen naam: Purepecha). De taal van de Tarasken heeft geen naaste verwanten, de Taraskische godsdienst was erg “on-Meso-Amerikaans” (er was bijvoorbeeld geen regengod) en metaalbewerking was vanaf het begin zeer goed ontwikkeld (het gebruik van metalen in Meso-Amerika kwam pas vanaf ongeveer 900 na Chr.). Verscheidene wetenschappers hebben naar en Zuid-Amerikaanse (Andes) oorsprong gewezen maar zeker is dit allerminst. Feit is dat de taal meer op Andes-talen lijkt dan op Mexicaanse talen en dat aangetoond kan worden dat de metaalbewerking uit West-Mexico regelrecht uit de Andes gekomen is (over zee).

Resten van Tzintzuntzan, hoofdstad van de Tarasken

In Oaxaca kwamen tussen 900 en 1200 nieuwe regionale machthebbers op: de Mixteken (eigen naam: Ñuu Dzavui). Zij waren verwant aan de Zapoteken (eigen naam: Beni Zaa) maar namen geleidelijk een groot deel van het Zapoteekse gebied in, waaronder het oude Monte Albán. Zo wist een belangrijk Mixteeks heerser in de laat 11de eeuw een groot deel van Oaxaca onder zijn controle te krijgen. Deze geschiedenis over “Acht-Hert Jaguarklauw” (Iya Nacuaa Teyusi Ñaña) staan beschreven in tal van oude Mixteekse boeken. Het Mixteekse rijk viel echter na de dood van de stichter snel uit elkaar in verschillende stadstaatjes waarvan er uiteindelijk een aantal veroverd zou worden door de Azteken. Niettemin bleven ook nogal wat Mixteekse en Zapoteekse staten onafhankelijk.

Heer Acht Hert Jaguarklauw (rechts), Mixteeks vorst

De Maya’s woonden vanaf 1200 vooral in de hooglanden van Chiapas/Guatemala en in Yucatán. Ook in deze laatste periode was er niet zo iets als een Mayarijk, maar waren er wel belangrijke en minder belangrijke stadstaten. Uxmal en Chichen Itza waren het belangrijkst tussen klassiek (eind 900) en postklassiek en na 1200 (tot 1450) was de stad Mayapan (Yucatán) het machtigst. Bij de komst van de Spanjaarden was er in Yucatán niet echt meer één machtcentrum maar ongeveer 20 even sterke staten. In de hooglanden was er wel weer één groep die het machtigst was: de K'iche'. Overigens kende het tussenliggende gebied (Petén) dan ook weer belangrijke steden. De laatste onafhankelijke Mayastadstaat (Tayasal), die pas in 1697 door de Spanjaarden veroverd werd, bevond zich op een eiland in het grote Meer van Petén Itzá.

Het zuidelijke deel van Meso-Amerika (El Salvador, zuid/centraal Honduras, zuid Nicaragua en Noordwest-Costa Rica) werd in deze periode echt deel van het gebied. Dit door de migratie van volkeren uit Mexico zoals de aan de Azteken verwant zijnde Nicarao (migratie rond 1350).

Zuid-Amerika

Zuidelijk Midden-Amerika was een culturele contactzone tussen Meso-Amerika en Zuid-Amerika. Van Honduras tot in Venezuela en Ecuador woonden hier de zogenaamde Chibcha-volkeren. Oorspronkelijk kwamen ze waarschijnlijk uit zuidelijk Costa Rica maar in de tijd van Columbus woonden de grootste Chibchavolkeren in Colombia. Vanaf ongeveer 1000 na Chr. woonden hier allerlei groepen die gespecialiseerd waren in de metallurgie, welke technologie 2000 jaar eerder vanuit Peru was gekomen. De twee bekendste groepen waren de Muisca (hun hoofdstad was waar nu de Colombiaanse hoofdstad Bogota ligt) en de Tairona (woonachtig in het noorden, rond en op de flanken van de Sierra Nevada de Santa Madre). De Muisca, ook vaak Chibcha genoemd, waren de machtigste en waarschijnlijk politiek meest gecentraliseerde groep. De naar schatting 1 miljoen mensen werden geleid door twee leiders, de Zaque en de Zipa. Men leefde in steden die voornamelijk van hout waren en die uiteindelijk door de Spanjaarden in brand werden gezet. Net als andere Colombiaanse volkeren waren de Muisca beroemd om hun goudwerk. Belangrijker vond men echter het zogenaamde tumbaga, een legering van goud en koper (en soms zilver). Deze uitvinding zorgt ervoor dat de smelttemperatuur van beide metalen omlaag gaat maar de hardheid van koper sterk stijgt. Tumbaga werd geliefd bij veel indiaanse volkeren, van Mexico, via de Antillen tot in de rest van de Andes en in de Amazone. De Spanjaarden waardeerden het minder omdat zij op zoek waren naar puur goud.

De Tairona bouwden wel steden van steen hoewel die pas recent (jaren '70) door wetenschappers zijn gevonden, mede door de politieke situatie in het land (burgeroorlog). Deze steden waren de grootst bekende indiaanse steden buiten Meso-Amerika en de Andes en konden door hun locatie goed verdedigd worden. De Spanjaarden voerden 75 jaar lang oorlog totdat de Tairona zich in 1600 uiteindelijk gewonnen gaven.

Kunst van de Tairona, Colombia

Over de Kleine Antillen is vrij weinig bekend, voornamelijk omdat veel eilanden niet door de Spanjaarden veroverd werden. Over de Grote Antillen weten we veel meer. Hier woonden de Taíno. Zij waren boeren (voornamelijk maniok maar ook onder andere maïs, ananas, pinda, pompoen en katoen). De gemeenschappen bestonden uit leiders (caciques, de term die later door de Spanjaarden voor bijna alle indiaanse leiders in Amerika gebruikt werd), edelen (“nitaíno”, daar komt het woord Taíno vandaan) en het gewone volk. Het eiland Hispañola (vandaag Haïti en de Dominicaanse Republiek) was waarschijnlijk het dichtst bevolkt en bestond uit ongeveer vijf verschillende politieke eenheden, cacicazcos genoemd. De Taíno waren Arawakken en kwamen dus oorspronkelijk uit Zuid-Amerika. Om de eilanden te bereiken had men natuurlijk goede zeewaardige boten nodig en uit de verslagen van onder andere Columbus blijkt dat ze die ook hadden. Het woord kano komt van het Taíno woord voor boot (canoa). Andere bekende Taínowoorden die via het Spaans overgingen op andere Europese talen zijn maïs (maïs), cassave (maniokmeel), orkaan (stormgod, oorspronkelijk uit het Maya), hangmat (een mat om in te slapen) en barbecue (constructie van hout om boven een vuur vis of vlees te braden). Vanuit Colombia (direct of via de Kleine Antillen) verkreeg men goud en tumbaga wat Columbus erg enthousiast maakte.

Reconstructie op Cuba van Taíno dorp

Ook in het kustgebied van Suriname bestonden verscheidene complexe Arawakse culturen, waarvan de invloedrijkste de Hertenritscultuur was (vanaf 600 tot aan 1500). Deze culturen bouwden kunstmatige heuvels en hadden een permanente landbouw. Zeer waarschijnlijk kwamen deze mensen vanuit de Orinocodelta in Venezuela, een gebied waarmee zij tijdens de komst van de Europeanen nog veel contact hadden. Belangrijke contacten waren er ook met zuidelijker gebieden. Mogelijk zijn de Caribische volkeren, die vanaf 1000 een groot deel van Suriname gaan bewonen, afkomstig uit het zuiden.

In de tropische laaglanden ontstonden tussen 1000 en 1500 allerlei complexe gemeenschappen. Er zijn zes grote taalfamilies waarvan er twee (de Arawakken en de Tupi) zich over het hele gebied verspreid hebben. Op het moment dat de eerste Europeanen kwamen woonden de grootste gemeenschappen langs de grote rivieren (Amazone, Río Negro, Xingu, etc). Zij bouwden hun grote nederzettingen in een lang lint langs de oevers. In het zuidelijke savannegebied bouwde men ronde dorpen waarbij de huizen om een groot centraal plein stonden. Deze bouwvorm bestaat hier nog steeds maar destijds waren de nederzettingen vele malen groter. De Tupinambá (Tupi) verspreidden zich rond 1500 langs het Braziliaanse kustgebied, en hun verwanten de Guaraní trokken steeds verder naar het zuiden (Paraguay, Argentinië, Uruguay). Het waren de zuidoostelijkste boeren. De Tupinambá verbouwden vooral maniok en de Guaraní vooral maïs.

In de Boliviaanse en Colombiaanse (Venezuela) savannegebieden woonden boeren die grote heuvels oprichtten en aan irrigatie deden. Het contact met de Andes was zeer belangrijk, onder andere voor de handel van bijvoorbeeld metalen uit de Andes tegen voedsel uit het laagland.

ruïnes van Chan Chan, hoofdstad van de Chimú

De Andes zelf kende vanaf de laat-14de eeuw de opbloei van het grootste indiaanse rijk ooit, dat van de Inca's. In de periode tussen Wari/Tiwanaku en de Inca's (1000-1400) waren verscheidene lokale culturen bijzonder succesvol. De belangrijkste daarvan was die van Chimú (Chimor). Zij woonden in hetzelfde Noord-Peruaanse kustgebied als de Moche (1-500) voor hen, en bouwden een machtig rijk op met een grote hoofdstad: Chan Chan. Het rijk was erg op de zee gericht en was een spil in de zeehandel tussen het zuiden (de kuststad Chincha) en het noorden (de Ecuadoraanse kustculturen Manteño en Huancavilca). De Ecuadoranen exporteerden de steeds belangrijker wordende spondylusschelp en hadden zelfs contacten met Mexico. Door deze zeehandel bereikten onder andere metalen als koper en brons het westen van Mexico, en via Chan Chan en Chincha bereikten de Ecuadoraanse schelpen de zuidelijke Andes (Bolivia, Argentinië).

De Inca's uit de zuidelijke Peruaanse hooglanden werden duidelijk aangetrokken door de rijkdom van de kustgebieden en wisten snel hun 5500 kilometer lange rijk (van Zuid-Colombia tot centraal Chili) te veroveren. Dit enorme rijk werd geregeerd vanuit de hoofdstad Cuzco, middels goed aangelegde wegen en een indeling van de gehele maatschappij in decimale eenheden (bijgehouden in de quipu). Belangrijk was ook dat men de veroverde gebieden economisch in grote mate vrij liet en opstandelingen deporteerde naar andere gebieden binnen het rijk. Op het moment dat de Spanjaarden kwamen was het Incarijk echter al van binnenuit ernstig verzwakt door Europese ziektes, die al vóór Pizarro het land bereikt hadden, en door een interne machtsstrijd tussen twee troonpretendenten.

In het uiterste zuiden van Zuid-Amerika was het Incarijk al eerder tot staan gebracht door de Mapuche in Chili. Ook de latere Spanjaarden slaagden er niet in deze te onderwerpen. Aan de Argentijnse kant, in Patagonië, woonden voornamelijk jagers/verzamelaars die vooral op de guanaco (wilde voorouder van de lama) joegen.

Lijst van precolumbiaanse culturen

Noord-Amerika

Meso-Amerikaans

Zuid-Amerika

vroege Zuid-Amerikaanse culturen
Zie de categorie Precolumbiaanse periode van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.