Dehiscentie (plantkunde)

Dehiscentie is het verschijnsel waarbij de vrucht, de helmknop of het sporangium van een plant bij rijpheid openspringt, waarbij de inhoud vrijkomt. Het doel is de verspreiding van de zaden, stuifmeelkorrels of sporen die voor de voortplanting zorgen. Meestal zijn er van tevoren al een aantal zwakke plekken die het openspringen vergemakkelijken.

Dehiscentie bij de zijdeplant. De vrucht is opengesplitst zodat de zaden vrijkomen.

Dehiscentie kan op verschillende manieren plaatsvinden:

  • Poricidale dehiscentie: door middel van poriĆ«n. De porie kan een deksel hebben dat operculum genoemd wordt.
  • Longitudinale dehiscentie: het onderdeel van de plant splijt in langwerpige richting open.
  • Circumscissiele dehiscentie: het onderdeel van de plant heeft een kapje dat bij dehiscentie eraf springt.

Vormen van dehiscentie

Bij vruchten van zaadplanten kan dehiscentie spontaan plaatsvinden of onder invloed van droogte (dit wordt xerochasie genoemd) of juist als de vrucht nat wordt (hygrochasie). Bij veel planten die voor de landbouw belangrijk zijn is dehiscentie door de mens weggeseleceerd. Soms kan de dehiscentie explosief zijn. Een voorbeeld is de zandkokerboom (Hura crepitans), die de zaden over een afstand van meer dan 100 meter lanceert. Deze boom wordt in het Engels ook wel dynamite tree genoemd.

In de helmknop vindt dehiscentie plaats door de geprogrammeerde dood van cellen (apoptose), waarbij ook uitdroging een rol speelt. Het deel van de helmknop waarin dit gebeurt wordt stomium genoemd. Er wordt het volgende onderscheid gemaakt:

  • Introrse dehiscentie: in de richting van het centrum van de bloem
  • Extrorse dehiscentie: in de richting van de buitenkant van de bloem
  • Latrorse dehiscentie: in de richting van de andere helmknoppen

Binnen de varens komt dehiscentie alleen voor bij de Polypodiopsida (leptosporangiate varens). Rondom het sporangium bevindt zich een annulus waarvan de cellen dunne celwanden hebben. Bij droogte verdampt het vocht in deze cellen, waardoor ze inkrimpen en het sporangium openspringt.

Bij mossen is er gewoonlijk een operculum of dekseltje, dat bij sporenrijpheid afvalt van het sporenkapsel. Een peristoom zorgt voor de dosering van de sporen die vrij komen. Soms is er geen operculum, maar gaat het sporenkapsel op een andere wijze open, bijvoorbeeld met spleten of door het vergaan van de wand van het sporenkapsel.

Bij levermossen gaat het sporenkapsel gewoonlijk open met vier kleppen. Tussen de sporen bevinden zich eencellige elateren, die de sporen naar buiten kunnen drukken.

Bij hauwmossen heeft het sporenkapsel overlangse spleten, waardoor de sporen naar buiten kunnen. Hier zorden pseudo-elateren er voor dat de sporen naar buiten gaan.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.