zee
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zee (hulp, bestand)
- IPA: / ze /
- (Noord-Nederland): /ze/, /zeɪ̯/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /zeː/
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘oceaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 793 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zee | zeeën |
verkleinwoord | zeetje | zeetjes |
Zelfstandig naamwoord
zee v/m
- (aardrijkskunde) een uitgestrekt oppervlak zout water dat het grootste deel van de aarde bedekt
- Wij gaan op vakantie naar Griekenland, waar we een hele week aan zee gaan liggen.
- (figuurlijk) overstelpende hoeveelheid, zeer grote massa
- Toen de kinderen het huis uit waren, had zij opeens een zee van tijd
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een uitgestrekt oppervlak zout water dat het grootste deel van de aarde bedekt
|
|
Gangbaarheid
- Het woord zee staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zee' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Nedersaksisch
Twents
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.