heur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • heur
Woordherkomst en -opbouw

Bezittelijk voornaamwoord

heur [2]

  1. haar
    • Zij droeg een bloem in heur haar 

Gangbaarheid

  • Het woord heur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen


Gronings

  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon (ik)
k
miewieos
2e persoon
(informeel)
doediejoejoe
2e persoon
(formeel)
joejoejoejoe
3e persoon
(mannelijk)
haihomzai
zie
heur
3e persoon
(vrouwelijk)
zai
zie
heur
3e persoon
(onzijdig)
tt

Persoonlijk voornaamwoord

heur

  1. haar
  2. hun


Nedersaksisch

Bezittelijk voornaamwoord

heur

  1. haar; bezit aanduidend door een 3e persoon vrouwelijk enkelvoud
Verwante begrippen

Persoonlijk voornaamwoord

heur

  1. haar; 3e persoon mannelijk datief en accusatief van zee
Verwante begrippen


Veluws

Bezittelijk voornaamwoord

heur

  1. haar; bezit aanduidend door een 3e persoon vrouwelijk enkelvoud
Verwante begrippen

Persoonlijk voornaamwoord

heur

  1. haar; 3e persoon mannelijk datief en accusatief van zee
Verwante begrippen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.