muziek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  muziek    (hulp, bestand)
  • IPA: /my'zik/
Woordafbreking
  • mu·ziek
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toonkunst’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van muze met het achtervoegsel -iek [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord muziek -
verkleinwoord muziekje muziekjes

Zelfstandig naamwoord

muziek v

  1. (kunst) door mensen geordend akoestisch fenomeen binnen een afgebakend tijdsinterval
    • De traditionele elementen van muziek zijn: ritme, melodie en harmonie. 
    • de muziek van Bach 
  1. toonkunst
    • muziek maken 
    • aan ~ doen 
  1. voor reproductie van compositie vastgelegde muziek
  2. voor reproductie van klank vastgelegde muziek
    • ~ verzamelen 
  1. een verschijningsvorm van de onder 1) genoemde definitie
    • graag ~ in huis hebben 
    • ~ beluisteren 
    • er is ~ aanwezig 
  1. (figuurlijk) geluid dat om gevoelsmatige of esthetische waarde gemaakt of gehoord wordt
    • de muziek van de zee 
  1. (figuurlijk) positieve waardering
    • daar zit ~ in 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Overerving en ontlening
Vertalingen

zho:muziek

Gangbaarheid

  • Het woord muziek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.