bodem

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·dem
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘grond’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1260 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bodem bodems
verkleinwoord bodempje bodempjes

Zelfstandig naamwoord

bodem m

  1. een onderkant
    • De bodem van de emmer is lek. 
  1. de grond
    • De bodem raakte hierdoor verontreinigd. 
  1. (scheepvaart) een schip
    • In de haven lag een vloot van meer dan dertig Engelse bodems. 
  1. de onderkant van een water
    • Het schip ligt op de bodem van de rivier. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bodem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɔdɛm/
Woordafbreking
  • bo·dem

Zelfstandig naamwoord

bodem

  1. instrumentalis enkelvoud van bod
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.