bodem
Nederlands
Woordafbreking
- bo·dem
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘grond’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1260 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bodem | bodems |
verkleinwoord | bodempje | bodempjes |
Zelfstandig naamwoord
bodem m
- een onderkant
- De bodem van de emmer is lek.
- de grond
- De bodem raakte hierdoor verontreinigd.
- (scheepvaart) een schip
- In de haven lag een vloot van meer dan dertig Engelse bodems.
- de onderkant van een water
- Het schip ligt op de bodem van de rivier.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord bodem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bodem' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /bɔdɛm/
Woordafbreking
- bo·dem
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.