vloer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vloer    (hulp, bestand)
  • IPA: /vlur/
Woordafbreking
  • vloer
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bodem’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • (erfwoord) via Middelnederlands vloer en Oudnederlands fluor van Germaans *flōrō, *flōrô, *flōraz (“vlak oppervlak, vloer, vlakte”), van Indo-Europees *plõro- (“vlak, effen”), van Indo-Europees *pele-, *plet-, *plāk- (“vlak, effen”).
enkelvoud meervoud
naamwoord vloer vloeren
verkleinwoord vloertje vloertjes

Zelfstandig naamwoord

vloer m

  1. bodem van een ruimte in een gebouw
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vloer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
vloeren

vloer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vloeren
    • Ik vloer. 
  2. gebiedende wijs van vloeren
    • Vloer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vloeren
    • Vloer je? 

Verwijzingen


Middelnederlands

Zelfstandig naamwoord

vloer m, later ook v

  1. vlakke grond, bodem
  2. vloer
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.