rijk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: rijk (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /rɛɪ̯k/, /ræɪ̯k/
- (Vlaanderen, Brabant): /rɛːk/
- (Limburg): /rɛɪ̯k/
Woordafbreking
- rijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | rijk | rijker | rijkst |
verbogen | rijke | rijkere | rijkste |
partitief | rijks | rijkers | - |
Woordherkomst en -opbouw
Bijvoeglijk naamwoord
rijk
- (persoon) veel geld en/of eigendommen hebbend
- overvloedig.
- uitgebreid, veelomvattend
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. veel geld en/of eigendommen hebbend
Uitdrukkingen en gezegden
- jezelf rijk rekenen
denken dat je rijker bent dan je eigenlijk bent
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rijk | rijken |
verkleinwoord | rijkje | rijkjes |
Zelfstandig naamwoord
rijk o
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een staat of natie onder een vorst of heerser
Gangbaarheid
- Het woord rijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.