rijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rijk    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /rɛɪ̯k/, /ræɪ̯k/
    • (Vlaanderen, Brabant): /rɛːk/
    • (Limburg): /rɛɪ̯k/
Woordafbreking
  • rijk
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen rijkrijkerrijkst
verbogen rijkerijkererijkste
partitief rijksrijkers-
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vermogend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • Leenwoord uit het Keltisch, in de betekenis van ‘staat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]

Bijvoeglijk naamwoord

rijk

  1. (persoon) veel geld en/of eigendommen hebbend
  2. overvloedig.
  3. uitgebreid, veelomvattend
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
Uitdrukkingen en gezegden
  • jezelf rijk rekenen
denken dat je rijker bent dan je eigenlijk bent
enkelvoud meervoud
naamwoord rijk rijken
verkleinwoord rijkje rijkjes

Zelfstandig naamwoord

rijk o

  1. een staat of natie onder een vorst of heerser
  2. (biologie) een taxon dat bestaat uit een of meer stammen en dat deel uitmaakt van een domein
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord rijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.