karig

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘schraal, gierig’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • met het achtervoegsel -ig [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen karigkarigerkarigst
verbogen karigekarigerekarigste
partitief karigskarigers-

Bijvoeglijk naamwoord

karig

  1. zuinig, gierig, armoedig, gering
    • Eenkarig.  loon.
    • Een karig.  belegde boterham.
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • overkarig
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord karig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.