moeder
Nederlands
Woordafbreking
- moe·der
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vrouw met kinderen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moeder | moeders |
verkleinwoord | moedertje | moedertjes |
Zelfstandig naamwoord
moeder v
- (familie) een vrouwelijke ouder
- persoon of zaak die op een moeder lijkt omdat dit het oorspronkelijk voortbrengende is bijv. moederbedrijf
Antoniemen
- [2] dochter
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- bij moeders pappot blijven
niet verder kijken dan het eigen huis
- daar helpt geen lieve moeder aan
daar helpen zelfs lieve woordjes niet
- (jongerentaal) je moeder
beledigend bedoelde afwijzing van een voorstel of andere uitlating
- voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast
door voorzichtheid ontstaat er geen schade
- zo moeder zo dochter
een vrouw lijkt op haar moeder
Vertalingen
1. een vrouwelijke ouder
Werkwoord
vervoeging van |
---|
moederen |
moeder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moederen
- Ik moeder.
- gebiedende wijs van moederen
- Moeder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moederen
- Moeder je?
Gangbaarheid
- Het woord moeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'moeder' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Middelnederlands
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | moeder | moeder |
genitief | moeder | moed(e)re |
datief | moeder | moed(e)ren |
accusatief | moeder | moeder |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.