bommoeder
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bommoeder (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈbɔ.mu.ˌdər/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈbɔ.mu.ˌdər/
Woordafbreking
- bom·moe·der
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vrouw die haar kind alleen wenst op te voeden’ voor het eerst aangetroffen in 1981 [1]
- (Eigenlijk tautologische) samenstelling van bom (bewust ongehuwde moeder) en moeder.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bommoeder | bommoeders |
verkleinwoord | bommoedertje | bommoedertjes |
Zelfstandig naamwoord
bommoeder v
- bewust ongehuwde moeder
Gangbaarheid
- Het woord bommoeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.