gezin

Een gezin aan de eettafel.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gezin    (hulp, bestand)
  • IPA: /gə'zɪn/
Woordafbreking
  • ge·zin
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘echtpaar met hun kinderen’ voor het eerst aangetroffen in 1586 [1]
  • Naamwoord van handeling van zenden met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gezin gezinnen
verkleinwoord gezinnetje gezinnetjes

Zelfstandig naamwoord

gezin o

  1. (familie) een huishouden bestaande uit een man, een vrouw en kinderen
    • Ons gezin gaat één keer per jaar op vakantie. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • een gezin stichten
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gezin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.