kanis
Nederlands
Woordafbreking
- ka·nis
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘Bargoens: hoofd, kop’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1906 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kanis | kanissen |
verkleinwoord | kanisje | kanisjes |
Zelfstandig naamwoord
kanis v
Vertalingen
4.1
Gangbaarheid
- Het woord kanis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kanis' herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.