mand

Manden.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mand    (hulp, bestand)
  • IPA: /mɑnt/
Woordafbreking
  • mand
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mand manden
verkleinwoord mandje mandjes

Zelfstandig naamwoord

mand v/m

  1. (gereedschap) een bak gemaakt van gevlochten rotan of tenen voorzien van een handvat
    • Ze moest de spullen in een mand doen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • door de mand vallen
bekend worden wat je eigenlijk geheim had willen houden
De dader viel door de mand toen hij beelden van het misbruik deelde via internet. Rechercheurs ontdekten aan de hand van de beelden in welke motelkamer de video was opgenomen en zochten uit wie voor de kamer had betaald. [2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord mand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈmanˀ/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord maðr.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mand     manden     mænd     mændene  
genitief   mands     mandens     mænds     mændenes  

Zelfstandig naamwoord

mand g

  1. man
  1. «En 26-årig mand er død, efter at han lørdag morgen blev ramt af et S-tog.»
    Een 26-jarige man is overleden nadat hij zaterdagmorgen werd aangereden door een sprinter.
  2. echtgenoot
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.