deksel
Nederlands
Woordafbreking
- dek·sel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘klep’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Naamwoord van handeling van dekken met het achtervoegsel -sel.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | deksel | deksels |
verkleinwoord | dekseltje | dekseltjes |
Zelfstandig naamwoord
deksel m of o
- een voorwerp om een hol open lichaam mee af te dekken
- Ligt het deksel op de pan?
Hyponiemen
- hoofddeksel, kieuwdeksel, kroningsdeksel, mangatdeksel
Vertalingen
1. een voorwerp om een hol open lichaam mee af te dekken
Gangbaarheid
- Het woord deksel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'deksel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Gronings
Nedersaksisch
Twents
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.