plukken
Nederlands
Woordafbreking
- pluk·ken
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘lostrekken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
plukken |
plukte |
geplukt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
plukken
- overgankelijk (bloemen) afbreken of oogsten
- Zij plukten een paar prachtige bloemen in hun tuin en brachten ze in de woonkamer.
- overgankelijk ontdoen van de veren
- Hij was de kip helemaal aan het plukken.
- overgankelijk iemand geld afzetten
- Pluk die vereniging niet zo leeg!
- overgankelijk, (sport) een door de lucht vliegende bal grijpen
- De doelman plukte de bal uit de lucht.
Hyponiemen
- afplukken, haarplukken, kaalplukken, koffieplukken, leegplukken
Vertalingen
1. (bloemen) afbreken of oogsten
2. ontdoen van de veren
3. iemand geld afzetten
Gangbaarheid
- Het woord plukken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plukken' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.