plukken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  plukken    (hulp, bestand)
  • IPA: /'plɵkə(n)/
Woordafbreking
  • pluk·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘lostrekken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
plukken
plukte
geplukt
zwak -t volledig

Werkwoord

plukken

  1. overgankelijk (bloemen) afbreken of oogsten
    • Zij plukten een paar prachtige bloemen in hun tuin en brachten ze in de woonkamer. 
  1. overgankelijk ontdoen van de veren
    • Hij was de kip helemaal aan het plukken. 
  1. overgankelijk iemand geld afzetten
    • Pluk die vereniging niet zo leeg! 
  1. overgankelijk, (sport) een door de lucht vliegende bal grijpen
    • De doelman plukte de bal uit de lucht. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

plukken mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pluk

Gangbaarheid

  • Het woord plukken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.