Tramlijn Utrecht - Zeist

De tramlijn Utrecht – Zeist is een voormalige normaalsporige tramverbinding tussen het Centraal Station van Utrecht, de binnenstad van Utrecht, De Bilt en Zeist, die in gebruik was tussen 1879 en 1949.

Utrecht - Zeist
Spoorwijdte1435 mm
Aangelegd doorStichtsche Tramway Maatschappij (STM)
Geopend20 mei 1879
Opheffing
treindienst
2 mei 1949
Huidige statusOpgebroken
Geëlektrificeerd750 V
Tramdienst door1879-1901: STM
1901-1919: NCS
1919-1927: OSM
1927-1949: NBM

De STM 16 uit 1891 als compleet gerenoveerde paardentram van de lijn Utrecht – Zeist in het Nederlands Spoorwegmuseum.
Zelfde rijtuig, voor de restauratie.
Motorwagen 77 op lijn 2 van de Gemeentetram Utrecht (GTU) en een tramstel van de NBM (motorwagen 5 en bijwagen 53) op het Stationsplein te Utrecht met rechts het Hotel Du Commerce (Stationsplein 12); circa 1927.
Tramstel van de NBM (Utrecht - Zeist) op het Stationsplein te Utrecht; circa 1935.
Motorwagen 3 van de NBM (ex-Vlissingen - Middelburg) op de locaaldienst Centraal Station - Biltstraat op het Vredenburg te Utrecht; circa 1946-1948.

Geschiedenis

Voor de komst van de paardentrams werd door Paul Bieges en Jan van Wijk met diligences tussen Utrecht en Zeist gereden. Eind december 1878 werd de Stichtsche Tramway-Maatschappij opgericht. Deze organisatie had zich ten doel gesteld om een tramlijn aan te leggen tussen Utrecht en Zeist. In maart 1879 was het eerste gedeelte van de paardentramlijn gereed tussen het stationsplein en de Gildbrug nabij het Oorsprongpark, waarna op 29 april van dat jaar de exploitatie op dat stuk begon. Een maand later was de gehele route tot aan 't Rond in Zeist voltooid. In 1885 en 1897 werd de lijn in Zeist doorgetrokken tot aan het uiteindelijke eindpunt bij station Zeist.[1] De lijn werd in 1901 eigendom van de Nederlandsche Buurtspoorweg-Maatschappij (NBM). De exploitatie werd ter hand genomen door de Nederlandsche Centraal-Spoorweg-Maatschappij (NCS), die toen de moedermaatschappij van de NBM was.

In 1903 werden experimenten gehouden met een vuurloze stoomwagen van Herbrand, waarmee gedurende enige tijd proefritten werden gehouden. Deze NCS 1 werd later verbouwd tot aanhangrijtuig 42.[1] Uiteindelijk bleek deze techniek niet te voldoen, waarna in 1909 de lijn geëlektrificeerd werd met 750 volt gelijkspanning. Binnen de gemeente Utrecht, waar de sporen tot 1939 werden gedeeld met de gemeentetrams, was echter een spanning van 600 volt. In 1919 droeg de NCS de exploitatie over aan de Ooster Stoomtram-Maatschappij (OSM). Deze ging in 1927 op in de NBM, die vervolgens zelf de lijn ging exploiteren en haar hoofdzetel in 1929 verplaatste van Utrecht naar Zeist. De crèmekleurige trams werden in een nieuwe groene huisstijl overgebracht.

Jarenlang was deze lijn een van de drukste interlokale tramlijnen van Nederland met op sommige uren frequenties van 8 trams per uur. Wegens afname van het vervoer en de concurrentie met de autobus (van de NBM zelf) werd de tram in 1949 door een busdienst vervangen. Dat was geheel in overeenstemming met de toenmalige beleidskeuzes van de NS, waarvan de NBM inmiddels een dochteronderneming was.[1]

Route

De tramlijn liep vanaf het Stationsplein via het Vredenburg, de Neude, de Voorstraat en de Biltstraat naar de Utrechtseweg richting De Bilt en Zeist. Bij het eindpunt, station Zeist, bevond zich het remise- en werkplaatscomplex. Hier bestond aansluiting op de lokaalspoorlijn De Bilt - Zeist en op de smalspoortramlijn Amersfoort - Arnhem van de OSM, later NBM.

Dienstuitvoering

  • In de jaren twintig kreeg de tram concurrentie van particuliere busdiensten. Ter vergroting van de dienstverlening zette de OSM / NBM daarom een uitgebreidere dienstregeling op. Zo reden er in 1929 tijdens de spits versnelde trams tussen Utrecht en Zeist. Deze trams stopten tussen Zeist en Utrecht niet en legden het traject daardoor een kwartier sneller af dan de reguliere trams. De versnelde trams vertrokken vlak voor de reguliere tram en reden het laatste stuk achter de voorgaande reguliere tram aan. Tijdens de spitsuren reden er zo per richting 4 reguliere trams in een kwartierdienst met een rijtijd van ongeveer 50 minuten. Daarnaast reden er 4 versnelde trams in een kwartierdienst met een rijtijd van ongeveer 30 minuten. Van de twintig aanwezige motorwagens waren voor deze dienst 14 motorwagens nodig.[1]
  • De dienstregeling ingaande 15 mei 1942 toont een regelmatige kwartierdienst over het gehele traject met een rijtijd van 37 minuten. Elk uur was er in Zeist aansluiting op de trams naar Amersfoort en Doorn.[2]

Materieel

Paardentram

Stoommotorrijtuig

In 1903 werd door de NCS een stoommotorrijtuig aangeschaft bij het Duitse Hohenzollern onder fabrieksnummer 1625. Het motorrijtuig had een vuurloze ketel van het type Lamm-Franq. Van dit type is ons land slechts één rijtuig gedurende enkele jaren in dienst geweest. In 1903 werd het motorrijtuig als proef in dienst gesteld op de paardentramlijn tussen Utrecht en Zeist. Het rijtuig had twee assen die door midden van twee kettingen aan elkaar gekoppeld waren. Nadat ondervonden werd dat het motorrijtuig slecht voldeed en de lijn werd geëlektrificeerd, werd het motorrijtuig in twee delen gesplitst. Van het onderstel werd een nieuwe stoomtramlocomotief gebouwd voor de Zuiderzeetramweg. De loc kwam in dienst onder nummer NCS 6 en kreeg in 1919 het SS-nummer 25. In 1921 werd de 25 gesloopt. De ruituigbak werd gebruikt voor de bouw van een nieuw aanhangrijtuig, eerst bij de Zuiderzeetram onder nummer B1, en later als 42 op de lijn Utrecht - Zeist.[3]

Elektrische tram

Nadat de paarden in 1909 waren vervangen door elektrische aandrijving, werden op de tramlijn alleen tweeassige motorwagens met bijwagens ingezet.

Motorrijtuigen

Serie Aantal Bouwjaar Fabriek Vermogen Opmerkingen Afvoer
1-10 10 1909 Werkspoor 26, later 36 kW Nummers 1, 2 en 3 in 1942 gevorderd door de Duitse bezetters, nummers 4 en 5 in 1946 vernummerd in 21 en 22. 1942-'49
11-16 6 1921 HAWA 26, later 36 kW De 13-16 hebben tot 1922 dienstgedaan als aanhangrijtuigen 45-48. 1949; verkocht aan de tram van Mönchengladbach
17-20 4 1910 Allan 26, later 52 kW Ex-OSM smalspoor Zeist – Station Driebergen, verbouwd in 1923. 1949; de 17 en 20 werden verkocht aan Kleinbahn Wesel-Rees-Emmerich. De 20 is bewaard en sinds 2012 dienstvaardig als museumtram bij de Electrische Museumtramlijn Amsterdam.
1-5 (tweede) 5 1910 Allan 22 kW Ex-Tramlijn Vlissingen – Middelburg, aangekocht in 1946, voornamelijk voor het stadstraject te Utrecht. 1949
I 1 1910 Van der Zypen & Charlier 26 kW 4-assige sproeimotorwagen. Werd aangeschaft om groefrails te reinigen en eventueel voor het besproeien van straten op hete en stoffige dagen. Werd uiteindelijk slechts matig gebruikt en in de jaren twintig buiten dienst gesteld. Was in 1943 nog aanwezig in Zeist.[1] > 1943
301 1 1911 Allan 26 kW Goederenmotorwagen, in het begin ook geschikt gemaakt als railreiniger en sneeuwveger. Werd in de eerste jaren slechts weinig gebruikt. Later vaker. Zou in 1946 voor het laatst zijn gebruikt bij een verbouwing van de bovenleiding. Daarna is de wagenbak verkocht om als bandenbok dienst te doen in Den Dolder.[1][4] > 1946
1 1924 Schörling 53 pk / 39 kW Veegmotorwagen[2] / Railreiniger.[1] Afkomstig van Gemeentetram Utrecht. In augustus 1945 aanwezig in Zeist.

Aanhangrijtuigen

Serie Aantal Bouwjaar Fabriek Opmerkingen Afvoer
12-13 2 1879 H. Plass Voormalige open paardentram, ex-STM 1927
14-15 2 1904 Herman de Groot Voormalige open paardentram. De 14 ging in 1951 naar Nederlands Tram Museum in Weert en is korte tijd bewaard als museumtram. Uiteindelijk toch gesloopt.[1] 1946
16-17 2 1891 Beijnes Voormalige open paardentram, ex-STM. De 16 is bewaard als museumtram in het Spoorwegmuseum. 1946
18 1 1891 Herman de Groot Voormalige open paardentram, ex-STM.
19-21 3 1897 Herman de Groot Voormalige paardentram, ex-STM. 1927
22-24 3 1902 Herman de Groot Voormalige paardentram. De 23 stond jarenlang in het Spoorwegmuseum, maar werd in 2009 overgedragen als museumtram aan de Tramweg-Stichting en opgeslagen in Overloon. 1943
25-26 2 1905 Herman de Groot Voormalige paardentram. 1927
27-29 2 1902 Métallurgique, Nijvel Voormalige open paardentram. De 28 stond jarenlang in het Spoorwegmuseum, maar werd in 2009 overgedragen als museumtram aan de Tramweg-Stichting en opgeslagen in Overloon. In 2017 gedoneerd aan Tramlijn van het Nederlands Openluchtmuseum. 1946
30-31 2 1912 Van der Zypen & Charlier Open rijtuigen, ex-50-51. Tot 1934 open, tijdelijk gesloten, daarna weer open en in 1943 definitief gesloten. 1946
32-33 2 1928 Allan Naar keuze open of gesloten rijtuigen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog definitief gesloten. 1949; verkocht aan de Rheinbahn te Düsseldorf
40-41 2 1911 Allan Gesloten rijtuigen 1949
42 1 1903 Hohenzollern, Herbrand Een voormalige stoommotorrijtuig met vuurloze ketel van het type La-Francq. Enige van dit type in Nederland.[3] Gesloten rijtuig, ex-rijtuig NCS 1, in 1909 verbouwd. Op het onderstel werd stoomtramloc NCS 6 gebouwd, de bak werd aanhangrijtuig B1. Beide gingen in eerste instantie naar de Zuiderzeetramweg. Rijtuig B1 kwam in 1909 terug naar Utrecht – Zeist en ging daar als 42 rijden.[1] In 1949 naar Nederlands Tram Museum in Weert. Later alsnog gesloopt. 1946
43-44 2 1915 Allan Gesloten rijtuigen. 1949; de 43 werd verkocht aan Kleinbahn Wesel-Rees-Emmerich. De 43 is bewaard en sinds 2006 dienstvaardig als museumtram bij de Electrische Museumtramlijn Amsterdam.
45-48 4 1921 HAWA Tijdelijk gebruikt als aanhangrijtuigen. In 1922 verbouwd tot motorrijtuigen 13-16. 1922
49-54 6 1922-1923 Werkspoor Gesloten rijtuigen 1949; verkocht aan de tram van Mönchengladbach
70-74 5 1908 Westwaggon#Van der Zypen & Charlier Gesloten rijtuigen afkomstig van de Zuiderzeetramweg 1940-'49
81-86 6 1925 Nordwaggon Gesloten rijtuigen 1949
91-96 6 1930 Allan Gesloten rijtuigen 1949; verkocht aan de Rheinbahn te Düsseldorf

Goederenmaterieel

Serie Aantal Bouwjaar Fabriek Opmerkingen Afvoer
101[2] 1 Gesloten wagen
201[2] 1 Lage bakwagen
501[2] 1 Gesloten wagen

Museumtrams

Tramstel NBM 20 + 43 + 402 op de Electrische Museumtramlijn Amsterdam te Bovenkerk; 21 september 2012.
Bijwagen NBM 43 op de Electrische Museumtramlijn Amsterdam, halte Jollenpad; 29 oktober 2006.

Na opheffing van de tramlijn in 1949 werden de motorwagens 17 en 20 en bijwagen 43 verkocht aan de Kleinbahn Wesel-Rees-Emmerich (KWRE) in Duitsland. Na opheffing van deze lijn in 1966 keerden zij terug in Nederland. De 17 werd later gesloopt. De 20 en 43 kwamen in 1978 resp. 1977, via de Stoomtram Hoorn-Medemblik, terecht bij de Electrische Museumtramlijn Amsterdam. Hier werden zij gerestaureerd en rijvaardig gemaakt. Bijwagen 43 was gereed in 2006. Motorwagen 20 is op 21 september 2012 na een jarenlang restauratieproces in dienst gesteld. Samen vormen zij een rijvaardig tramstel van de vroegere tramlijn Utrecht – Zeist. Deze trams zijn tegenwoordig in bezit van de stichting Stichts Tram Museum.[5][6][7][8][9][10]

Ook de voormalige paardentrams 16, 23 en 28 bleven als museumtrams bewaard. De STM 16 bevindt zich in gerestaureerde staat in het Spoorwegmuseum te Utrecht, terwijl de beide andere trams in 2009 werden overgedragen aan de Tramweg-Stichting en opgeslagen in Overloon. De 28 werd in 2017 overgedragen aan de Tramlijn van het Nederlands Openluchtmuseum.[11][12][13]

Zie de categorie Trams van de Nederlandse Buurtvervoer Maatschappij van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.