vriezen
Nederlands
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vriezen 'vri.zə(n) |
vroor vrɔːr |
gevroren ɣə.'vrɔː.rə(n) |
klasse 2
onregelmatig |
volledig |
Woordafbreking
- vrie·zen
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vriezen
- onpersoonlijk (meteorologie) het heersen van een temperatuur waarbij water kristalliseert tot ijs
- Het heeft vannacht flink gevroren.
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
vriezen | vriezend |
vorst | gevroren |
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Werkwoorden voor weersgesteldheden in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
betrekken
• bliksemen
• dauwen
• donderen
• dooien
• gieten
• hagelen
• ijzelen
• miezeren
• misten
• motregenen
• nevelen |
Gangbaarheid
- Het woord vriezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vriezen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.