sneeuwen
Nederlands
Woordafbreking
- sneeu·wen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sneeuwen |
sneeuwde |
gesneeuwd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
sneeuwen
- onpersoonlijk (meteorologie) het vallen van hemelwater onder de vorm van sneeuwvlokken
Hyponiemen
- besneeuwen, doorsneeuwen, insneeuwen, ondersneeuwen, oversneeuwen, uitsneeuwen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Werkwoorden voor weersgesteldheden in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
betrekken
• bliksemen
• dauwen
• donderen
• dooien
• gieten
• hagelen
• ijzelen
• miezeren
• misten
• motregenen
• nevelen |
Vertalingen
1. het vallen van hemelwater onder de vorm van sneeuwvlokken
|
|
Gangbaarheid
- Het woord sneeuwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sneeuwen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.