vak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vak    (hulp, bestand)
  • IPA: /vɑk/
Woordafbreking
  • vak
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘begrensd deel’ voor het eerst aangetroffen in 1319 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vak vakken
verkleinwoord vakje vakjes

Zelfstandig naamwoord

vak o [3]

  1. beroep
  2. ingedeeld stuk, bijv. schap, baanvak, supportersvak
  3. schoolvak, leervak
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een oude rot in het vak (zijn)
alles van het vak afweten en alles weten hoe te doen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.