vakwerk

vakwerk (2)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vak·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakwerk vakwerken
verkleinwoord vakwerkje vakwerkjes

Zelfstandig naamwoord

vakwerk o [1]

vakwerk (3)
  1. heel goed werk van een vakman
  2. (bouwkunde) ouderwetse bouwconstructie waarbij de wanden van een gebouw worden samengesteld uit een geraamte van houten balken, die vakken vormen, die daarna opgevuld worden met metselwerk of vlechtwerk van takken waarover leem wordt gestreken
  3. een overspanningsconstructie bestaande uit lijnvormige elementen
Afgeleide begrippen
  • [2] vakwerkbouw, vakwerkhuis, [3] vakwerkbrug, vakwerkmast
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vakwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.