tijdvak
Nederlands
Woordafbreking
- tijd·vak
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tijd zn en vak zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tijdvak | tijdvakken |
verkleinwoord | tijdvakje | tijdvakjes |
Zelfstandig naamwoord
tijdvak o
- een begrensd deel van de tijd (tijdsinterval)
- In dat tijdvak zijn de winsten sterk gestegen.
- (geologie) een van de tijdperken waarin een periode verdeeld is
- In het huidige tijdvak (het holoceen, van 10.000 v. Chr. tot heden) wordt het klimaat warmer en vochtiger. [2]
Hyperoniemen
- [2] periode (geologie)
Verwante begrippen
- aera, decade, decennium, eeuw, epoch, epoche, epoque, era, jaar, kwartaal, lustrum, millennium, milliade, perio, periode, semester, tijdperk, tijdsgewricht, tijdverloop, trimester, week
- [2] etage (geologie)
Gangbaarheid
- Het woord tijdvak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tijdvak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Gemeente Noordenveld Bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld. Toelichting 3.1 Cultuurhistorie en archeologie (17 april 2013); IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02; geraadpleegd 2016-02-02
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.