kapok

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·pok
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Indonesisch, in de betekenis van ‘zaadpluis van kapokboom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1620 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kapok -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

kapok m [3]

  1. (plantkunde) zaadpluis van kapokboom dat werd gebruikt als vulmiddel voor kussens en matrassen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kapok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
74 %van de Nederlanders;
42 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Zelfstandig naamwoord

kapok

  1. (meteorologie) sneeuw
  1. «Dié omgewing word die Sneeuberge genoem, want in die winter lê dit wit van die kapok
    Die streek wordt de Sneeuwbergen genoemd, want 's winters ziet het er wit van de sneeuw.
  2. kapok; vezelachtig materiaal van de kapokboom Ceiba pentandra.
Synoniemen

Werkwoord

kapok

  1. sneeuwen
  1. «Dit kapok hier al die hele dag.»
    Het sneeuwt hier al de hele dag.
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.