post

Niet te verwarren met: post-, Post

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  post    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /pɔst/
    • (Vlaanderen, Brabant): /pɔst/
    • (Limburg): /pɔs/
Woordafbreking
  • post
Woordherkomst en -opbouw
[1, 2] enkelvoud meervoud
naamwoord post -
verkleinwoord - -
[3-5] enkelvoud meervoud
naamwoord post posten
verkleinwoord postje postjes

Zelfstandig naamwoord

post v/m [10] [11] [12] [13] [14] [15] [16] [17] [18] [19] [20]

  1. toegezonden materiaal, zoals brieven; poststuk - poststukken
  2. de posterijen en hun werknemers
  3. een boekhoudkundige term voor een geboekt (aantal) bedrag(en), uren of andere administratieve eenheden
  4. (bouwkunde) de stijl / het kader van een deur of raam
  5. een station
  6. een bericht op een internetforum
  7. betrekking
Synoniemen
Hyponiemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord post staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
posten

post

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van posten
  2. gebiedende wijs van posten

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

post

  1. paal


Latijn

Voorzetsel

pŏst + accusatief

  1. achter
  2. na
  1. «Post bellum.»
    Na de oorlog.

Bijwoord

post

  1. daarna, later
  2. achteraan
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.