spot
Nederlands
Woordafbreking
- spot
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘reclameboodschap’ voor het eerst aangetroffen in 1965 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spot | spots |
verkleinwoord | spotje | spotjes |
Zelfstandig naamwoord
spot m
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: de spot drijven met iets of iemand
spotten met iets of iemand
Hyponiemen
- [1] zelfspot
- [2] reclamespot, televisiespot, tv-spot
- [3] volgspot
- [4] g-spot, hotspot
Afgeleide begrippen
|
Gangbaarheid
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spotten |
spot
- Het woord spot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spot' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "spot" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- spot op website: Etymologiebank.nl
- spot op website: Etymologiebank.nl
- spot op website: Etymologiebank.nl
Engels
Naar frequentie | 1416 |
---|
enkelvoud | meervoud |
---|---|
spot | spots |
Uitdrukkingen en gezegden
- to be on the spot
ter plaatse zijn
- to put someone on the spot
iemand in het nauw brengen
- to spot a mistake
een fout ontdekken
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to spot |
he/she/it | spots |
verleden tijd | spotted |
voltooid deelwoord |
spotted |
onvoltooid deelwoord |
spotting |
gebiedende wijs | spot |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.