paal

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • paal
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘mannelijk lid in erectie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1967 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘stuk hout’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord paal palen
verkleinwoord paaltje paaltjes

Zelfstandig naamwoord

paal m

  1. een langwerpig stuk materiaal dat in de grond staat
    • Dat gebouw is volledig op palen gebouwd. 
  1. (informeel) een stijve penis
    • Uit onderzoek is gebleken dat de meeste mannen tevreden zijn met de grootte van hun paal. 
  1. een doelpaal
    • Hij schoot de bal tegen de paal aan, tot teleurstelling van het publiek. 
  1. (heraldiek) een loodrechte band midden over een wapenschild
    • Dat wapenschild is opgebouwd uit verschillende kleuren en een paal. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Voor paal staan.

  • Zich belachelijk maken.

Als puntje bij paaltje komt.

  • Als het erop aankomt.
  Albert twijfelde daar een beetje aan, maar Cécile leek als puntje bij paaltje kwam wel wat op mevrouw Maillard, ze had vrij vaststaande ideeën. [2] 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
palen

paal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van palen
    • Ik paal. 
  2. gebiedende wijs van palen
    • Paal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van palen
    • Paal je? 

Gangbaarheid

  • Het woord paal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.