penis
Nederlands
Woordafbreking
- pe·nis
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘mannelijk lid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1595 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | penis | penissen |
verkleinwoord | penisje | penisjes |
Zelfstandig naamwoord
penis m
- (anatomie) (seksualiteit) het mannelijk geslachtsdeel
- In een woordenboek trekt het woord penis altijd grote aandacht van allerlei pubertjes.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. het mannelijke geslachtsdeel
Gangbaarheid
- Het woord penis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'penis' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Latijn
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | penis | penēs |
genitief | penis | penium |
datief | penī | penibus |
accusatief | penem | penēs |
vocatief | penis | penēs |
ablatief | pene | penibus |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.