piel
Nederlands
Woordafbreking
- piel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘penis’ voor het eerst aangetroffen in 1898 [1]
- [1], [2] variant van pijl, dat zelf teruggaat op Latijn pilum [2][3]
- [3] vermoedelijk van de lokroep piele-piele om eendjes te lokken [4][5]
- [4], [5] naamwoord van handeling van pielen [6]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | piel | pielen |
verkleinwoord | pieltje | pieltjes |
Zelfstandig naamwoord
piel m
Afgeleide begrippen
- [1] pieleman, pielemuis
- [1] bokkenpiel
- [2] pielepoot, pielop, pielrog
- [3] eendenpiel, pieleend, pielengroen
Verwante begrippen
- [4] gepiel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pielen |
piel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pielen
- Ik piel.
- gebiedende wijs van pielen
- Piel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pielen
- Piel je?
Gangbaarheid
- Het woord piel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'piel' herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
24 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "piel" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- piel op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- piel op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.