piel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  piel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpil/
Woordafbreking
  • piel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘penis’ voor het eerst aangetroffen in 1898 [1]
  • [1], [2] variant van pijl, dat zelf teruggaat op Latijn pilum [2][3]
  • [3] vermoedelijk van de lokroep piele-piele om eendjes te lokken [4][5]
  • [4], [5] naamwoord van handeling van pielen [6]
enkelvoud meervoud
naamwoord piel pielen
verkleinwoord pieltje pieltjes

Zelfstandig naamwoord

piel m

  1. (vulgair) mannelijk geslachtsdeel
  2. (verouderd) staafje met een scherpe punt dat met een boog wordt weggeschoten
  3. (vogels) jonge eend (watervogel uit de familie Anatidae ), soms ook gebruikt als algemene benaming voor eend of (jonge) watervogel
  4. lastig karwei
  5. afgebroken of afgesneden stuk
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • [1] pieleman, pielemuis
  • [1] bokkenpiel
  • [2] pielepoot, pielop, pielrog
  • [3] eendenpiel, pieleend, pielengroen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
  • [4] gepiel

Werkwoord

vervoeging van
pielen

piel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pielen
    • Ik piel. 
  2. gebiedende wijs van pielen
    • Piel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pielen
    • Piel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord piel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
81 %van de Nederlanders;
24 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Spaans

Uitspraak
  • IPA: /'pjel/
Woordafbreking
  • piel
enkelvoud meervoud
piel pieles

Zelfstandig naamwoord

piel v

  1. (anatomie) huid, vel
  2. leer
  3. pels, bont
  4. schil
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.