lul
![](../I/m/Lul_by_Joost_J._Bakker_IJmuiden.jpg)
2. scheldwoord voor een man
Nederlands
Woordafbreking
- lul
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘scheldwoord: sukkel, sul’ voor het eerst aangetroffen in 1678 [1]
- oorspronkelijk een kan met een zuigpijpje [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lul | lullen |
verkleinwoord | lulletje | lulletjes |
Zelfstandig naamwoord
lul m
- (vulgair) geslachtsdeel van de man
- (vulgair) (scheldwoord) scheldwoord voor een man
- (vulgair) sukkel, schlemiel
- Ik moet de trein halen, anders ben ik de lul.
- v Arch. (1811) [3]: een klein driehoekig zeil dat voor op kleine schepen gezet wordt, kuiffok
- Ik koos de lul voor 't zeil - Huygens.
- v Arch. (1811) [3]: een houten pijp aan een pomp waaruit het water loopt
- De lul zit los.
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
- [1] zijn lul achterna lopen
- [3] de lul zijn
- [3] lul-de-behanger
- [3] lulletje rozenwater
- [3] voor lul staan
Vertalingen
1. het geslachtsdeel van de man
Werkwoord
vervoeging van |
---|
lullen |
lul
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lullen
- Ik lul.
- gebiedende wijs van lullen
- Lul!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lullen
- Lul je?
Gangbaarheid
- Het woord lul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lul' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "lul" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- lul op website: Etymologiebank.nl
- Nederduitsch taalkundig woordenboek. P. Weiland 1807-1811
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.