markt

Markt, Lindengracht, Amsterdam

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • markt
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plaats voor openbare handel’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Van Latijn mercatus (markt), van Latijn mercari (handel drijven) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord markt markten
verkleinwoord marktje marktjes

Zelfstandig naamwoord

markt v/m

  1. (handel) plein of straat waar handelaren hun waar (3) aan de klanten verkopen
  2. (economie), (handel) het geheel van omstandigheden waaronder gevraagde en aangeboden hoeveelheden van een bepaald product of een bepaalde dienst verhandeld worden tegen een bepaalde prijs
    • Dat ligt goed in de markt. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Bij het scheiden van de markt, leert men de kooplui kennen
als de zaken eenmaal gedaan zijn leer je iemand pas kennen
  • Van alle markten thuis zijn
veel kunnen en handig zijn of veel weten
  • Van een koude (kale of slechte) kermis (reis of markt) thuiskomen
  • Zich uit de markt prijzen
door eigen toedoen laten anderen diegene links liggen
  • Iets niet onder de markt hebben.
De voorbije jaren had de Noorse Kroon het niet onder de markt.
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord markt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
markten

markt

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van markten
  2. gebiedende wijs van markten
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.