supermarkt
Nederlands
Woordafbreking
- su·per·markt
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘winkel met zelfbediening’ voor het eerst aangetroffen in 1948 [1]
- afgeleid van markt met het voorvoegsel super-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | supermarkt | supermarkten |
verkleinwoord | supermarktje | supermarktjes |
Zelfstandig naamwoord
supermarkt v/m
- (handel) een relatief grote zelfbedieningswinkel waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht
- Owens speelde in de jaren 80 schoonzoon Elvin in de hitserie. Alhoewel hij in de jaren daarna geregeld kleine gastrolletjes had in televisieseries, bleef het grote werk uit voor de inmiddels 57-jarige. Hij ging daardoor werken buiten de entertainmentindustrie, en werd afgelopen week door een klant gefotografeerd in de supermarkt waar hij een baan heeft. De foto kwam online te staan, waar veel mensen honend reageerden. [2]
Vertalingen
1.
|
|
Gangbaarheid
- Het woord supermarkt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'supermarkt' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.