mal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mal    (hulp, bestand)
  • IPA: /mɑl/
Woordafbreking
  • mal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘model’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1671 [1]
  • In de betekenis van ‘zot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen malmallermalst
verbogen mallemalleremalste
partitief malsmallers-

Bijvoeglijk naamwoord

mal

  1. blijk gevend van gebrek aan gezond verstand
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord mal mallen
verkleinwoord malletje malletjes

Zelfstandig naamwoord

mal m

  1. een holle gietvorm
  2. een grafische vorm die voor herhaaldelijk gebruik is bedoeld
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
mallen

mal

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mallen
    • Ik mal. 
  2. gebiedende wijs van mallen
    • Mal! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mallen
    • Mal je? 

Gangbaarheid

  • Het woord mal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Duits

Bijwoord

mal

  1. maal, keer
  1. «Sechs mal sieben ist zweiundvierzig.»
    Zes maal zeven is tweeënveertig.


Frans

  enkelvoud meervoud
  mannelijk   mal maux
  vrouwelijk   male males

Bijvoeglijk naamwoord

mal

  1. (slechts in bepaalde constructies en uitdrukkingen) slecht
Uitdrukkingen en gezegden

Bijwoord

mal

  1. slecht
  1. «J'ai mal entendu.»
    Ik heb het slecht verstaan.
Uitdrukkingen en gezegden
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  mal     le mal     maux     les maux  

Zelfstandig naamwoord

mal m

  1. pijn
  1. «J'ai mal à la tête.»
    Ik heb hoofdpijn.
  2. moeite
  1. «J'ai du mal à m'imaginer cela.»
    Ik heb moeite om me dat in te beelden.
  2. het kwaad, het slechte.
  1. «Le mal et le bien.»
    Het slechte en het goede.
Uitdrukkingen en gezegden


Noors

Woordafbreking
  • mal

Werkwoord

mal

  1. gebiedende wijs van male (betekenis: malen, fijnmalen, vermalen)


Nynorsk

Woordafbreking
  • mal

Werkwoord

mal

  1. gebiedende wijs van mala (betekenis: malen, fijnmalen, vermalen)

Werkwoord

mal

  1. gebiedende wijs van male (betekenis: malen, fijnmalen, vermalen)

Werkwoord

mal

  1. verouderde spelling of vorm van mål van vóór 2012
(verouderd) lijdende vorm van mala en male (betekenis: afmeten)


Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /mal/
Woordafbreking
  • mal
enkelvoud meervoud
mal males

Zelfstandig naamwoord

mal m

  1. kwaad
  2. schade
  3. pijn, gebrek, kwaal

Bijwoord

mal

  1. slecht
  2. verkeerd
  3. lastig
  4. vies


Zweeds

Zelfstandig naamwoord

mal g

  1. (dierkunde) meerval
  2. (dierkunde) mot
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   mal     malen     malar     malarna  
genitief   mals     malens     malars     malarnas  
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.