pijn
Nederlands
Woordafbreking
- pijn
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘lichamelijk lijden, smart’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
- Ontleend aan het Volkslatijnse *pẹna, klassiek poena ("straf").
[A] + [B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | pijn | pijnen |
verkleinwoord | pijntje | pijntjes |
Zelfstandig naamwoord
[A] pijn v/m
- (medisch) lichamelijk leed, veroorzaakt door ziekte of verwonding
- De pijn bevindt zich in de streek rond de kuit.
- (medisch) geestelijk leed
- De pijn om haar overleden echtgenoot bleef nog lang in haar ronddwalen.
Hyponiemen
1. leed, zeer
|
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- pijn doen
Vertalingen
1. lichamelijk leed
|
2. geestelijk leed
Gangbaarheid
- Het woord pijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pijn' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.