pijn

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pijn    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɛːin/ (Nederland), /pɛːn/ (Vlaanderen)
Woordafbreking
  • pijn
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘lichamelijk lijden, smart’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • Ontleend aan het Volkslatijnse *pẹna, klassiek poena ("straf").
[A] + [B] enkelvoud meervoud
naamwoord pijn pijnen
verkleinwoord pijntje pijntjes

Zelfstandig naamwoord

[A] pijn v/m

  1. (medisch) lichamelijk leed, veroorzaakt door ziekte of verwonding
    • De pijn bevindt zich in de streek rond de kuit. 
  1. (medisch) geestelijk leed
    • De pijn om haar overleden echtgenoot bleef nog lang in haar ronddwalen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • pijn doen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

[B] pijn v/m

  1. m (plantkunde) pijnboom, een naaldboom uit het geslacht Pinus
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
pijnen

pijn

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pijnen
    • Ik pijn. 
  2. gebiedende wijs van pijnen
    • Pijn! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pijnen
    • Pijn je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.