schade

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schade    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsxadə/
Woordafbreking
  • scha·de
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘nadeel, beschadiging’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schade schaden
schades
verkleinwoord schadetje schadetjes

Zelfstandig naamwoord

schade v

  1. geheel van beschadigingen
    • De schade aan het huis na de wervelwind was aanzienlijk. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Door schade en schande wordt men wijs
een mens leert het beste van z'n fouten
  • Ver van je goed, dicht bij je schade
  • een blind paard kan er geen schade doen
die ruimte is helemaal leeg, er staat niets van waarde
  • schade toebrengen
beschadigen
  • schade lijden
beschadigingen toegediend krijgen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schaden

schade

  1. aanvoegende wijs van schaden

Gangbaarheid

  • Het woord schade staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  schade    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈʃaːdə/
Woordafbreking
  • scha·de
stellend vergrotend overtreffend
schade
-
-
alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

  1. jammer, betreurenswaard, spijtig

Tussenwerpsel

Schade!

  1. Jammer!
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.