schade
Nederlands
Woordafbreking
- scha·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schade | schaden schades |
verkleinwoord | schadetje | schadetjes |
Zelfstandig naamwoord
schade v
- geheel van beschadigingen
- De schade aan het huis na de wervelwind was aanzienlijk.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Door schade en schande wordt men wijs
een mens leert het beste van z'n fouten
- Ver van je goed, dicht bij je schade
- een blind paard kan er geen schade doen
die ruimte is helemaal leeg, er staat niets van waarde
- schade toebrengen
beschadigen
- schade lijden
beschadigingen toegediend krijgen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord schade staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schade' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Duits
Bijvoeglijk naamwoord
- jammer, betreurenswaard, spijtig
Tussenwerpsel
Schade!
- Jammer!
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.