keer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  keer    (hulp, bestand)
  • IPA: /ker/
Woordafbreking
  • keer
enkelvoud meervoud
naamwoord keer keren
verkleinwoord keertje keertjes

Zelfstandig naamwoord

keer m

  1. telkens terugkerend tijdstip waarop iets gebeurt
    • Die fout maak je elke keer. 
Synoniemen
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • geen enkele keer
  • voor de eerste keer
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
keren

keer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keren
    • Ik keer. 
  2. gebiedende wijs van keren
    • Keer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keren
    • Keer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord keer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
keer
gekeer
volledig

Werkwoord

keer

  1. keren
  2. voorkomen
  1. «Die water hou die seekoei se liggaamstemperatuur koel en keer dat die vel uitdroog.»
    Het water houdt de lichaamstemperatuur van het nijlpaard laag en voorkomt dat zijn huid uitdroogt.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.