lastig
Nederlands
Woordafbreking
- las·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lastig | lastiger | lastigst |
verbogen | lastige | lastigere | lastigste |
partitief | lastigs | lastigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
lastig
- moeilijheden veroorzakend of opwerpend
- Hij is het lastigste kind van de klas.
- Dat is een lastiger probleem dan het vorige.
Hyponiemen
- boeglastig, gelijklastig, heklastig
Vertalingen
1.
Bijwoord
lastig
- met moeite, op lastige wijze
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
- lastigvallen: Val hem niet zo lastig!
Gangbaarheid
- Het woord lastig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lastig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.